hebzucht

als woordenboektrefwoord:

hebzucht:
v. inhaligheid.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

hebzucht (zn) :
inhaligheid, begerigheid

als synoniem van een ander trefwoord:

schraapzucht (zn) :
gierigheid, hebzucht, winzucht, vrekkigheid, inhaligheid

woordverbanden van ‘hebzucht’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Overdreven zucht naar eigen voordeel. De drie eerste woorden hebben eene ongunstiger beteekenis dan de laatste. Baatzucht is eene onedelmoedige begeerte naar eigen voordeel; inhaligheid is dit in sterkere mate; nog sterker wordt dit uitgedrukt door hebzucht. De baatzuchtige, wien het alleen te doen is om voordeel, kan nog mild wezen; de inhalige zoekt, waar hij kan, naar voordeel, hoe klein ook, ook al benadeelt hij anderen; de hebzuchtige, wien het bezit alles is, kent daarbij nooit eenige mildheid. Eigenbaat is laakbaarder dan eigenbelang. Die door eigenbelang gedreven wordt, bevoordeelt zich zelf alleen met verwaarloozing van de belangen van anderen; die door eigenbaat gedreven wordt gaat verder, en doet dit zelfs ten koste van anderen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 188:

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0023 c