luim

als woordenboektrefwoord:

luim:
v. (-en), veranderlijke gemoedsgesteldheid ; kuur , gril; boert.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

luim (zn) :
fantasie, kuur, kuren, toer, gril, fancy, nuk, wispelturigheid
luim (zn) :
humeur, stemming, gemoedsgesteldheid
luim (zn) :
vrolijkheid, opgewektheid
luim (zn) :
scherts

als synoniem van een ander trefwoord:

gril (zn) :
inval, bevlieging, bui, impuls, opwelling, fantasie, kuur, bokkensprong, rage, stuip, toer, frats, manie, grol, aandrift, luim, nuk, wispelturigheid, grilligheid, caprice
stemming (zn) :
humeur, gevoel, gemoedstoestand, bui, geest, gezindheid, dispositie, gevoelen, luim, gestemdheid, gemoedsstemming, gemoedsgesteldheid, geestesgesteldheid, tendentie
scherts (zn) :
onzin, mop, grap, dwaasheid, aardigheid, spot, gekheid, plagerij, kwinkslag, boert, luim, spotternij, raillerie, grappigheid, plaisanterie, kortswijl
grilligheid (zn) :
luim, wispelturigheid, onvoorspelbaarheid, humeurigheid, eigenzinnigheid
dispositie (zn) :
humeur, stemming, bui, luim, gemoedsgesteldheid, geestesgesteldheid
gemoedsstemming (zn) :
humeur, stemming, bui, dispositie, luim, gemoedsgesteldheid
impuls (zn) :
bevlieging, drang, behoefte, opwelling, kuur, gril, nuk, luim
humor (zn) :
grap, komedie, lol, geestigheid, scherts, esprit, luim
bui (zn) :
humeur, stemming, bevlieging, vlaag, gril, luim
humeur (zn) :
stemming, bui, hum, luim, gemoedsgesteldheid
kuur (zn) :
kunst, toer, gril, frats, grol, nuk, luim
humeur (zn) :
schik, luim, goede luim
toer (zn) :
streek, kuur, gril, luim
fantasie (zn) :
gril, luim

woordverbanden van ‘luim’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Gekheid, oorspronkelijk de toestand van iemand, die gek of dwaas is, heeft door uitdrukkingen als alle gekheid ter zijde, welke eigenlijk op den toestand van den grappenmaker of van den nar zagen, doch later opgevat werden als de uiting van zijne natuur, de beteekenis van scherts en grap gekregen. Scherts is eene geestige, gekscherende wijze van spreken, die met ernstige dingen den draak steekt en tot vroolijkheid stemt. Hij schertst ook altijd. Scherts ter zijde. Boert is eene naïeve, maar tevens eenigszins plompe en ruwe scherts. „Hoe hiet jij? Ik hiet Piet de Wit. Best hoor; ik zel Zwart schrijven." Eene geestigheid is iets waarin eene oorspronkelijke, fijne of puntige, verrassende gedachte ligt (zie aardig). De eigenaardigheid van jok bestaat vooral in eene sterke bijmenging van ironie. In kortswijl, dat een aan het hgd. ontleend woord is, is de beteekenis van al de voorafgaande woorden vervat. Nu was er geen eind aan de, kortswijl en de grappen van den chirurgijnsjongen. Luim ziet op los daarheen geworpen, geestige invallen. Ernst en luim. Zie grap.

gril, kuur, luim, nuk

Eene vlaag van eigenzinnigheid. Bij kuur en nuk heerscht het bij-denkbeeld van weerspannigheid; bij gril meestal dat van belachelijkheid; bij luim dat van wispelturigheid, onbestendigheid. Kinderen hebben kuren en nukken. Het was een gril dat George III zeker staatsstuk weigerde te teekenen, voordat men daarin op zijne begeerte het woord pauw ingevlochten had.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 351:

kuur, gril, luim, nuk

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord
werkwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0025 c

[foutje]