buit

als woordenboektrefwoord:

buit:
m. prooi.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

buit (zn) :
prooi, vangst, jachtbuit, poet

als synoniem van een ander trefwoord:

roof (zn) :
prooi, buit
prijs (zn) :
buit, poet
prooi (zn) :
buit

woordverbanden van ‘buit’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

buit:
prijs, prooi, roof, vangst
prooi:
buit
roof:
buit
vangst:
buit

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

buit, prijs, prooi, roof

Goed waarvan men zich met geweld meester maakt. Is het geweld door niets gerechtvaardigd, dan heet het wegnemen, en bij uitbreiding ook het weggenomene, een roof. Kerkroof, zeeroof en ook reeroof, eig. reeuwroof, het berooven van lijken. Grondt het geweld zich daarentegen op het oorlogsrecht, dan noemt men de tilbare have, het vee, enz., die de eene oorlogvoerende partij aan de andere ontneemt, buit. Buit heeft in beeldspraak niet geheel deze beteekenis; het wordt dan ook gebruikt voor hetgeen niet aan een vijand ontnomen wordt, maar wat men door list, behendigheid of vlugheid weet te vangen of te dooden: de visscher komt met rijken buit naar huis. Prijs (ontleend aan het Fransche prise) ziet op de daad van nemen. Het wordt voornamelijk gezegd van zoodanige voorwerpen, waarop de vijand meer de hand legt, dan dat hij ze eigenlijk bemachtigt, zooals weerlooze koopvaardijschepen, die in eene haven of op zee worden aangehouden. Prooi (evenzeer uit het Fransch overgenomen proie = lat. praeda) was oorspronkelijk gelijkbeteekenend met roof en buit; het heeft echter de meer bijzondere beteekenis gekregen van buit waarvan een verscheurend dier zich meester maakt. In figuurlijken zin, als men hevige werkingen van het gemoed of van de natuur als het ware met roofdieren gelijkstelt, gebruikt men prooi in uitdrukkingen als: ten prooi aan wroeging, eene prooi der woeste golven, het huis werd eene prooi der vlammen.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Hetgeen men met geweld in zijn bezit brengt.

Is dit geweld onrechtvaardig, dan spreekt men van roof: kerkroof, zeeroof. — Is het geweld door het oorlogsrecht (tusschen twee partijen) gewettigd, dan spreekt men van buit: Met grooten buit beladen keerden de soldaten naar huis. Vangst zegt men van hetgeen de jacht of de visscherij oplevert; daar men het vangen (d.i. grijpen) moet, heeft het woord alleen betrekking op levende wezens. Oudtijds, toen de gevangenen nog als slaven werden verkocht, konden zij onder den buit gerekend worden; thans moet men zeggen: De slavenhandelaars hebben een goede vangst gehad.

Prooi noemt men de vangst, waarmee de verscheurende dieren zich voeden; in figuurlijke beteekenis kent men een prooi toe aan de hevige hartstochten of aan de geweldige werkingen der natuur, die men met verscheurende dieren gelijkstelt. Het huis is een prooi der vlammen geworden.

Prijs (van 't Fransche prise, d. i. de daad van het nemen) wordt hoofdzakelijk in oorlogstijd gezegd van goederen, die de vijand in zijn bezit krijgt, door ze meer zich toe te eigenen dan te veroveren; bijv. de lading van koopvaardijschepen, die zich niet verdedigen kunnen, wordt door den vijand prijs gemaakt. Men zegt dan meestal: prijs verklaard of voor goede prijs (v.) verklaard, dit laatste om het goed recht als oorlogsbuit des te beter te doen uitkomen. (Het woord verklaard wijst dan aan, dat er geen gevecht behoefde geleverd te worden!)

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 420:

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0072 c