aap

als woordenboektrefwoord:

aap:
m. (apen), vierhandig zoogdier; in de aap gelogeerd zijn, er slecht aan toe zijn.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

aap (zn) :
boef, deugniet, bengel, ondeugd, kwajongen, vlegel, belhamel, rekel
aap (zn) :
aapje, sim, wijfjesaap, vrouwtjesaap, mannetjesaap, apin
aap (zn) :
uil, ezel, oen

als synoniem van een ander trefwoord:

kwajongen (zn) :
snotaap, snotneus, deugniet, aap, bengel, ondeugd, rakker, rotjong, vlegel, blaag, kapoen, kwapoets, pagadder
primaat (zn) :
mensaap, aap, halfaap

woordverbanden van ‘aap’ grafisch weergegeven

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 75:

aap, sim

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.002 c