schudden

als woordenboektrefwoord:

schudden:
(schudde, geschud), met kracht heen en weer bewegen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

schudden (ww) :
stoten, schommelen, schokken, beven, heen en weer bewegen, vibreren, horten
schudden (ww) :
wassen, mêleren

als synoniem van een ander trefwoord:

schommelen (ww) :
wankelen, schudden, schokken, slingeren, zwaaien, wiegen, wiebelen, heen en weer gaan, waggelen, deinen, bengelen, wiegelen
trillen (ww) :
schudden, huiveren, beven, rillen, bibberen, sidderen, zinderen, trembleren
beven (ww) :
schudden, rillen, bibberen, trillen, haperen, sidderen van, sidderen
schokken (ww) :
schudden, stoten, schommelen, hobbelen, horten, hotsen, snokken
hutselen (ww) :
schudden, mengen, husselen, hussen, dooreenschudden
horten (ww) :
stoten, schokken, schudden, botsen
rammelen (ww) :
schudden
schoffelen (ww) :
schudden
wassen (ww) :
schudden

woordverbanden van ‘schudden’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

daveren, dreunen, schudden, trillen

Ten gevolge van een schok in eene sterk golvende beweging verkeeren. Bij schudden is de beweging sneller en meer zichtbaar dan bij de beide andere woorden. De olifant schudt zijne ooren, dat zij klappen. De wind doet de hoornen schudden. Bij dreunen en daveren gaat de beweging gepaard met een sterk geluid. Bij daveren is het geluid klinkender, helderder dan bij dreunen. Het huis dreunt, het gebergte davert van een zwaren donderslag. Hij sloeg er op, dat het zoo daverde; een daverende jubelkreet. Van eene zeer lichte beweging met kortere golving kan men trillen gebruiken. Het trillen eener stemvork.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 21:

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0043 c