slaan

als woordenboektrefwoord:

slaan:
(sloeg, geslagen).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

slaan (ww) :
treffen, knallen, uithalen, stoten, vechten, stompen, meppen, mishandelen, rammen, raken, timmeren, smakken, klappen geven, beuken, straffen, hameren, stampen, neuken, knuppelen, turven, hengsten, afranselen, afrossen, kwakken, ranselen, kastijden, keilen, geselen, houwen, kleunen, petsen, op de broek geven, pekken, rammeien
slaan (ww) :
botsen, kletsen, klappen, klapperen, tikken, ploffen, striemen, kletteren, zwiepen, klotsen
slaan (ww) :
kloppen, jagen, trommelen, tikken, bonken, bonzen, pulseren, rikketikken, palpiteren
slaan (ww) :
overtreffen, verslaan, overwinnen, overdonderen
slaan (ww) :
betreffen, aangaan, aanbelangen
slaan (ww) :
gooien, smijten, dichtsmakken
slaan (ww) :
luiden, klinken, beieren
slaan (ww) :
leggen, aanleggen, maken
slaan (ww) :
vastzetten, bevestigen
slaan (ww) :
neerslaan, doodslaan
slaan (ww) :
richten, opslaan
slaan (ww) :
opkloppen

als synoniem van een ander trefwoord:

smijten (ww) :
knallen, slingeren, slaan, smakken, werpen, gooien, kletsen, flikkeren, kegelen, donderen, kieperen, kwakken, plenzen, sodemieteren, lazeren, keilen, mieteren, kogelen, patsen, duvelen
afrossen (ww) :
slaan, mishandelen, aftuigen, afdrogen, afdekken, afkloppen, slaag geven, aftroeven, afranselen, pekelen, aframmelen, tuchtigen, rammel geven, pegelen, pekken, koteren
overwinnen (ww) :
vloeren, winnen, overmeesteren, slaan, kloppen, verslaan, afdrogen, inpakken, inmaken, zegevieren, triomferen, zegepralen, verwinnen
bonzen (ww) :
stoten, stompen, slaan, botsen, kloppen, beuken, bonken, ploffen, dreunen
beuken (ww) :
schieten, slaan, rammen, timmeren op, hameren, bonken, bonzen, rammeien
stoten (ww) :
stompen, slaan, prikken, drukken, duwen, porren, steken, percuteren
klappen (ww) :
knallen, slaan, meppen, smakken, klapperen, tikken, flappen
kastijden (ww) :
slaan, straffen, afranselen, geselen, tuchtigen, gispen
stompen (ww) :
stoten, slaan, boksen, porren, bonken, neuken, bonzen
kwelen (ww) :
zingen, slaan, kwetteren, kwinkeleren, sjilpen
flappen (ww) :
slaan, klappen, klapperen, ploffen, klossen
kloppen (ww) :
slaan, tikken, hameren, stampen, ranselen
kloppen (ww) :
slaan, opkloppen, klutsen, dooreenroeren
geselen (ww) :
slaan, striemen, afranselen, kastijden
ploffen (ww) :
slaan, bonzen, poffen, flappen, pletsen
tikken (ww) :
slaan, kloppen, trommelen, hameren
houwen (ww) :
slaan, hakken, vellen, uithouwen
uithalen (ww) :
maaien, krabben, slaan, schoppen
kletsen (ww) :
slaan, gooien, smijten, kwakken
neuken (ww) :
stoten, stompen, slaan, duwen
treffen (ww) :
slaan, raken, aanslaan
raken (ww) :
stoten, slaan, beuken
jagen (ww) :
slaan, palpiteren
pulseren (ww) :
slaan, kloppen
zwepen (ww) :
slaan, zwiepen
meppen (ww) :
slaan
schieten (ww) :
slaan

woordverbanden van ‘slaan’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Dit laatste is het gewone woord voor iemand slagen geven. Slaan kan zich echter beperken tot één slag, de vier andere woorden niet. Deze geven alle te kennen, dat men iemand zooveel slagen geeft, totdat men het voor voldoende houdt. Wat hun gebruik betreft verschillen zij in zooverre, dat afsmeren bijna geheel verouderd is, afrossen en afkloppen meer tot de schrijftaal zijn beperkt, terwijl afranselen zoowel in schrijf- als spreektaal gebruikt wordt.

Het snel en eenigszins hard aanraken van een lichaam en daardoor geluid veroorzaken. Tikken is de zwakste uitdrukking; het beteekent zacht, of ook zacht en aanhoudend slaan. Tegen het raam. tikken. Slaan onderstelt eene grootere krachtsinspanning, maar sluit geen duur in. Hij heeft mij geslagen. Van uurwerken gezegd drukt het in verhouding tot tikken, een sterker geluid uit, en wel het slaan van een hamer op een bel, veer of ander metalen voorwerp tot het aangeven van den tijd: een horloge tikt, maar eene klok kan zoowel tikken als slaan. Kloppen is aanhoudend slaan, een begrip dat nog versterkt is in beuken, meer stootend slaan, terwijl bonzen bovendien een hard geluid veronderstelt. Op de deur bonzen. Het hart klopt snel of bonst (slaat ongemeen hard). Hij is geducht geklopt. Stokvisch beuken (door slaan zacht maken). De muur werd door den stormram geweldig gebeukt. Bikken is slaan op steenen met een scherp hamertje of bijltje, met het doel om er de kalk van te verwijderen, er kleine groeven in te maken of de oppervlakte, die ongelijk is, glad of effen te maken. Billen gebruikt men van het slaan met den bilhamer op de molensteenen, ten einde de groeven hiervan te scherpen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 332:

beuken, kloppen, slaan

woorden met een verwante vorm:

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0037 c