slager

als woordenboektrefwoord:

slager:
m. (-s), vleeshouwer.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

slager (zn) :
beul, moordenaar, sadist
slager (zn) :
slachter
slager (zn) :
slagerij

als synoniem van een ander trefwoord:

beenhouwer (zn) :
slager, slachter

woordverbanden van ‘slager’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Over het geheel zijn alle drie woorden, zonder bepaald onderscheid in gebruik om dengene aan te duiden, die vee doodt en het vleesch verkoopt. In sommige streken is slager meer in gebruik; in andere is slager de meer deftige benaming, slachter het volkswoord. In samenstellingen is het woord slachter meer gebruikelijk: paardenslachter, koudslachter; in het laatste geval zou slager zelfs niet gebruikt kunnen worden. Wanneer vleeschhouwer tegenover slachter gesteld wordt, verstaat men onder vleeschhouwer dengene, die geslachte dieren koopt om ze in gedeelten te verkoopen, terwijl slachter soms meer bepaald den persoon aanduidt, die zich bezig houdt met het dooden van het vee, zonder dat hij nog handel in het veesch ervan drijft. In November kwam Marten de slachter bij ons op het erf om de varkens te slachten, die de boer eenige dagen later op de markt aan den opkooper of aan den vleeschhouwer verkocht.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 163:

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0019 c