koning

als woordenboektrefwoord:

koning:
m. (-en), regerend vorst over een koninkrijk; de eerste, voornaamste.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

koning (zn) :
staatshoofd, vorst, soeverein, monarch
koning (zn) :
hoofd, heerser, machthebber, gebieder
koning (zn) :
zijne Koninklijke Hoogheid
koning (zn) :
majesteit, Sire
koning (zn) :
heer

als synoniem van een ander trefwoord:

heer (zn) :
meester, heerser, koning, vorst, eigenaar, soeverein, cavalier, maître, herenboer, gebieder, seigneur, aga, sire, caballero, dominus, gezagsdrager, efendi, sinjeur, radja, toean
vorst (zn) :
prins, heer, heerser, koning, keizer, landsheer, soeverein, monarch, potentaat, opperheer, groothertog, princeps
heerser (zn) :
dictator, koning, bestuurder, keizer, vorst, soeverein, monarch, despoot, gebieder, sjah

woordverbanden van ‘koning’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Iemand, die over een volk of staat heerschappij voert. Beheerscher en heerscher stellen beide op den voorgrond, dat, 't zij door hooge geboorte, 't zij door eigen persoonlijke meerderheid, de macht aanwezig is om over het geheele volk te beschikken. Bij den beheerscher is tevens de kracht aanwezig om die macht uit te oefenen; de heerscher daarentegen kan zwak en willoos zijn. Napoleon was tijdelijk de beheerscher der wereld. Een zwak heerscher is een ramp voor zijn volk. Het woord alleenheerscher legt den nadruk op het feit, dat de macht aan één persoon toekomt, die aan niemand verantwoording Schuldig is. Monarch, letterl. alleenheerscher, is thans de algemeene titel voor ieder, die heerschappij voert, 't zij dat hij keizer is, en dus den hoogsten rang bekleedt in de rij der vorsten (eig. de eersten van hun volk), 't zij dat hij als koning regeert, 't zij, dat hij vorst is over een klein staatje. De woorden keizer en koning zijn titels, evenals vorst, dat echter ook voorkomt in den zin van hoofd van den staat (zie prins); alle keizers en koningen zijn dus vorsten, 't omgekeerde is echter niet waar. Heer, is eveneens een titel, en wel die van den eigenaar of bezitter eener heerlijkheid. Heer van Friesland; de heer van Renswoude. 't Woord gebieder stelt eene onbeperkt en krachtig gehandhaafd gezag op den voorgrond. Ik zal u maken eenen vorst en gebieder der volken. Bij bestuurder denkt men meer aan overleg en beleid, dan aan macht of gezag; bij regeerder denkt men aan de wijze, waarop het regeeren plaats heeft.

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0023 c