heer

als woordenboektrefwoord:

Heer, here:
m. God.
heer:
m. (heren), gebieder, meester, eigenaar; o. (minachtend voor) man.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

heer (zn) :
meester, heerser, koning, vorst, eigenaar, soeverein, cavalier, maître, herenboer, gebieder, seigneur, aga, sire, caballero, dominus, gezagsdrager, efendi, sinjeur, radja, toean
heer (zn) :
gentleman, notabele, don
heer (zn) :
eigenaar, bezitter
heer (zn) :
meneer, mijnheer
heer (zn) :
leger, heir
heer (zn) :
heerschap
heer (zn) :
man

als synoniem van een ander trefwoord:

heerschaar (zn) :
troep, krijgsmacht, leger, heer, strijdkrachten, landmacht, strijdmacht, manschappen, weermacht, regeringstroepen, legerschaar, beroepsleger, legergroep, landstrijdkrachten, landleger, troepenmacht, legermacht, armee
menigte (zn) :
troep, massa, macht, stoet, leger, legioen, heer, stroom, kudde, schep, zwerm, samenscholing, schaar, meute, gedrang, sleep, schare, mensenzee, legerschaar, mensenmenigte, mensenmassa, drom, myriade
man (zn) :
meneer, kerel, baas, mijnheer, heer, gast, vent, heerschap, snuiter, bink, kinkel, pief, manspersoon, broger, basserool, kadee
god (zn) :
godheid, Schepper, Opperwezen, Onze-Lieve-Heer, Onze Vader, Jahweh, hogere macht, Heer, Dominus, Deus, allerhoogste
vorst (zn) :
prins, heer, heerser, koning, keizer, landsheer, soeverein, monarch, potentaat, opperheer, groothertog, princeps
meester (zn) :
baas, meerdere, heer, heerser, bestuurder, eigenaar, machthebber, maestro, maître, gebieder, patron, toean
leger (zn) :
troep, krijgsmacht, heer, strijdmacht, weermacht, armee
god (zn) :
Vader, Drie-eenheid, Heer, Almachtige
eigenaar (zn) :
meester, baas, heer, houder, bezitter
mijnheer (zn) :
heer, man
aga (zn) :
heer
dom (zn) :
heer
don (zn) :
heer
koning (zn) :
heer
prins (zn) :
heer
sire (zn) :
heer

woordverbanden van ‘heer’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Iemand die boven anderen staat, en als meerdere te bevelen heeft. Het bijna uitsluitend in dichterlijken stijl gebruikelijke gebieder en het meer gewone heer komen ook voor in den zin van heerscher; het laatste ook in de beteekenis van meerdere door beschaving. In deze gevallen zijn zij natuurlijk niet synoniem met baas en meester. Voor zoover zij hiermee synoniem zijn wordt het bijna geheel ongebruikelijke gebieder gezegd van hem, aan wien wij ons geheel hebben overgegeven, van wiens wil wij ons voikomen afhankelijk stellen, terwijl heer vooral gebruikt wordt in de uitdrukking heer des huizes, en om iemand aan te duiden, die door anderen gediend wordt: niemand kan twee heeren dienen; de koetsier en de huis knecht zijn met hun heer op reis geweest. Meester, als synoniem van heer, schijnt behalve meerderheid in uiterlijken staat, ook nog eene zedelijke of verstandelijke meerderheid in te sluiten, terwijl van heer dit laatste niet gezegd kan worden. Hij is mijn heer en meester is dus niet geheel en al eene tautologische uitdrukking. Baas en meester, van ambachtslieden gebezigd, verschillen hierin, dat baas de naam. is, die de verhouding van iemand als hoofd eener zaak in tegenoverstelling van de knechts aanduidt, terwijl meester de titel of benaming is, die iemand als meerdere, of als ervaren in een vak aanwijst. Tegenover baas staat knecht, tegenover meester staat leerling. Meester Smid. Hij is een baas, die met twintig knechts werkt. Patroon is de naam, die in sommige bedrijven door de ondergeschikten aan hun hoofd of chef gegeven wordt. Vooral is dit het geval in winkels en op handelskantoren. Naast patroon wordt zeer veel chef gehoord.

Iemand, die over een volk of staat heerschappij voert. Beheerscher en heerscher stellen beide op den voorgrond, dat, 't zij door hooge geboorte, 't zij door eigen persoonlijke meerderheid, de macht aanwezig is om over het geheele volk te beschikken. Bij den beheerscher is tevens de kracht aanwezig om die macht uit te oefenen; de heerscher daarentegen kan zwak en willoos zijn. Napoleon was tijdelijk de beheerscher der wereld. Een zwak heerscher is een ramp voor zijn volk. Het woord alleenheerscher legt den nadruk op het feit, dat de macht aan één persoon toekomt, die aan niemand verantwoording Schuldig is. Monarch, letterl. alleenheerscher, is thans de algemeene titel voor ieder, die heerschappij voert, 't zij dat hij keizer is, en dus den hoogsten rang bekleedt in de rij der vorsten (eig. de eersten van hun volk), 't zij dat hij als koning regeert, 't zij, dat hij vorst is over een klein staatje. De woorden keizer en koning zijn titels, evenals vorst, dat echter ook voorkomt in den zin van hoofd van den staat (zie prins); alle keizers en koningen zijn dus vorsten, 't omgekeerde is echter niet waar. Heer, is eveneens een titel, en wel die van den eigenaar of bezitter eener heerlijkheid. Heer van Friesland; de heer van Renswoude. 't Woord gebieder stelt eene onbeperkt en krachtig gehandhaafd gezag op den voorgrond. Ik zal u maken eenen vorst en gebieder der volken. Bij bestuurder denkt men meer aan overleg en beleid, dan aan macht of gezag; bij regeerder denkt men aan de wijze, waarop het regeeren plaats heeft.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 184:

baas, heer, meester

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 238:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

heer
mevrouw, vrouw

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord / bijwoord

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0024 c