treffen

als woordenboektrefwoord:

treffen:
(trof, getroffen), raken.
treffen:
o. gevecht.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

treffen (ww) :
passen, schikken, van pas komen, boffen, uitkomen, gelegen komen, geluk hebben, meezitten, conveniëren
treffen (ww) :
ontroeren, roeren, aandoen, aangrijpen, toucheren, frapperen
treffen (ww) :
vinden, ontmoeten, aantreffen, tegenkomen
treffen (ww) :
bereiken, betreffen, aangaan
treffen (ww) :
nemen, maken, ondernemen
treffen (ww) :
overkomen, overvallen
treffen (ww) :
uitbeelden, weergeven
treffen (ww) :
slaan, raken, aanslaan
treffen (ww) :
opvallen
treffen (zn) :
duel, krachtmeting, conflict, wedstrijd, confrontatie, strijd, gevecht, aanvaring, botsing, kamp, tweekamp, schermutseling, tweegevecht, wedkamp, collisie
treffen (zn) :
bijeenkomst, samenkomst, ontmoeting
treffen (zn) :
aanraking, beroering

als synoniem van een ander trefwoord:

slaan (ww) :
treffen, knallen, uithalen, stoten, vechten, stompen, meppen, mishandelen, rammen, raken, timmeren, smakken, klappen geven, beuken, straffen, hameren, stampen, neuken, knuppelen, turven, hengsten, afranselen, afrossen, kwakken, ranselen, kastijden, keilen, geselen, houwen, kleunen, petsen, op de broek geven, pekken, rammeien
vinden (ww) :
treffen, bevinden, merken, vaststellen, terugvinden, ontmoeten, stuiten op, aantreffen, tegenkomen, ontdekken, aanlopen tegen
aandoen (ww) :
treffen, raken, ontroeren, roeren, aangrijpen, vertederen, beroeren, toucheren, emotioneren
passen (ww) :
treffen, kloppen, aansluiten, rijmen, gaan, corresponderen, overeenstemmen, aaneensluiten
ontroeren (ww) :
schokken, treffen, pakken, roeren, bewegen, aandoen, vertederen, emotioneren
bewegen (ww) :
treffen, raken, ontroeren, roeren, aandoen, aangrijpen, beroeren
ontmoeten (ww) :
treffen, stuiten op, stoten op, tegenkomen, samenkomen, kruisen
overkomen (ww) :
treffen, gebeuren, geschieden, voorhebben, wedervaren, miskomen
boffen (ww) :
treffen, zwijnen, geluk hebben, mazzelen, 'n meevaller hebben
lukken (ww) :
treffen, willen, goed uitvallen, gaan, welslagen, gelukken
raken (ww) :
treffen, roeren, aanraken, aantikken, beroeren, toucheren
roeren (ww) :
treffen, raken, ontroeren, aandoen, toucheren, vermurwen
aantreffen (ww) :
treffen, ontmoeten, tegenkomen, tegen het lijf lopen
betreffen (ww) :
treffen, raken, slaan op, gelden, aangaan, aanbelangen
aangrijpen (ww) :
treffen, ontroeren, aanpakken, beroeren, emotioneren
uitkomen (ww) :
voegen, treffen, passen, schikken, gelegen komen
geselen (ww) :
treffen, kwellen, teisteren, folteren
schieten (ww) :
treffen, vangen, raken, doodschieten
aankomen (ww) :
treffen, raken, inslaan, neerkomen
tegenkomen (ww) :
treffen, zien, meemaken, opdiepen
toucheren (ww) :
treffen, raken, roeren, aanraken
pakken (ww) :
treffen, ontroeren, aangrijpen
meezitten (ww) :
treffen, boffen, geluk hebben
vallen (ww) :
treffen, schikken, uitkomen
trappen (ww) :
treffen, schoppen, stampen
gebeuren (ww) :
treffen, overkomen
geschieden (ww) :
treffen, overkomen
opvallen (ww) :
treffen, frapperen
frapperen (ww) :
treffen, opvallen
bereiken (ww) :
treffen
strijd (zn) :
duel, treffen, oorlog, krachtmeting, veldslag, conflict, slag, wrijving, verzet, worsteling, wedstrijd, tweedracht, actie, twist, confrontatie, concurrentie, gevecht, aanvaring, vechtpartij, knokpartij, botsing, competitie, tweestrijd, kamp, bestrijding, geschil, campagne, tweekamp, controverse, handgemeen, zielenstrijd, tweegevecht, oorlogshandelingen, vijandelijkheden, struggle, kloppartij, conflictsituatie, collisie
gevecht (zn) :
treffen, duel, veldslag, conflict, ontmoeting, slag, worsteling, ruzie, actie, twist, confrontatie, strijd, aanvaring, knokpartij, vechtpartij, botsing, kamp, bestrijding, tweekamp, handgemeen, schermutseling, matpartij, tweegevecht, conflictsituatie, kloppartij, collisie
wedstrijd (zn) :
verkiezing, treffen, duel, krachtmeting, spelletje, koers, ontmoeting, spel, strijd, potje, partij, competitie, toernooi, race, kamp, concours, match, wedloop, wedijver, sportwedstrijd, wedkamp, prijskamp
conflict (zn) :
treffen, veldslag, meningsverschil, wrijving, slag, worsteling, twist, confrontatie, strijd, gevecht, aanvaring, onenigheid, botsing, kamp, bonje, geschil, tweespalt, conflictsituatie, collisie
slag (zn) :
duel, treffen, zeeslag, veldslag, conflict, worsteling, confrontatie, strijd, gevecht, aanvaring, botsing, kamp, bestrijding, tweekamp, tweegevecht, conflictsituatie, collisie
match (zn) :
treffen, krachtmeting, spelletje, voetbalwedstrijd, ontmoeting, wedstrijd, spel, potje, race, kamp, sportwedstrijd, wedkamp
spel (zn) :
treffen, wedstrijd, potje, partij, kamp, match, wedkamp
ontmoeting (zn) :
treffen, wedstrijd, gevecht
confrontatie (zn) :
treffen, ontmoeting

woordverbanden van ‘treffen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Aandoen is het teweegbrengen van een gevoel van droefheid, van medelijden, soms ook van vreugde. Treffen is sterker dan aandoen; ook bij verwondering kan men getroffen, dat is meer dan enkel aangedaan worden. Een nog dieper indruk wordt te kennen gegeven door roeren, dat een aandoen, een treffen aanduidt, gepaard met eene innige gemoedsbeweging. Door schokken wordt hetzelfde uitgedrukt, doch tevens gewezen op het plotselinge en onverwachte van den teweeggebrachten indruk. De predikant sprak een hartelijk woord, dat vele zijner hoorders aandeed. Het verhaal van den dood des veldheers heeft de gemoederen getroffen, geroerd, ja geschokt.

Een overeenkomst beginnen, waaruit bepaalde verplichtingen ontstaan. Treffen en sluiten zien op eene wederzijdsche verbintenis, aangaan meer op eene verplichting of schuld, welke een der partijen op zich gaat nemen. Treffen is het vaststellen der voorwaarden, aangaan het aanvaarden der verplichtingen uit de verbintenis voortspruitende, sluiten het tot stand komen der overeenkomst, voltrekken ziet op de plechtige wijze, waarop de verbintenis gesloten wordt. Een wapenstilstand sluiten. Een vrede sluiten. Een verbond sluiten. Een vergelijk treffen. Een over eenkomst aangaan of sluiten. Eene weddenschap, eene schuld aangaan. Een huwelijk aangaan, sluiten of voltrekken.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Meer of minder sterk op het gemoed, inwerken.

Aandoen wijst op het teweegbrengen van een gevoel van droefheid of van medelijden; soms ook van vreugde.

Bij het afscheid was hij zeer aangedaan. Deze hulde deed den jubilaris zoo aan, dat hij niets kon zeggen.

Treffen is sterker, daar liet als een schot dieper in ons gemoed doordringt. Het was treffend te zien, hoezeer de gelukkige moeder den redder van haar kind met dankbetuigingen overlaadde.

Roeren is een aandoen, dat in ons binnenste de teederste snaren aanroert; het is dus inniger dan aandoen. De omstanders waren getroffen, toen zij zagen, hoe roerend de moeder den redder van kind dankte.

Schokken duidt aan, dat men plotseling als door een schok getroffen of geroerd wordt; het heeft dus altijd eenigszins de bijgedachte van schrik. De plotselinge dood van haar vader heeft haar diep geschokt.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 12:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 1, blz. 252:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

treffen
mislopen, missen

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0038 c