plaats

als woordenboektrefwoord:

plaats:
v. (-en), open plek ; buitengoed ; stad ; dorp ; ruimte : zitplaats.
plaats:
v. (-en), betrekking, ambt.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

plaats (zn) :
stand, post, functie, betrekking, baan, rang, ambt, job, arbeidsplaats
plaats (zn) :
binnenplaats, hof, erf, binnenplein, binnenhof
plaats (zn) :
stad, dorp, oord, lokaliteit, stee, stede, mokum
plaats (zn) :
punt, locatie, stek, ligging, positie, stekkie
plaats (zn) :
zitplaats, ligplaats, stoel, staanplaats
plaats (zn) :
ruimte, plek, bergruimte, bergplaats
plaats (zn) :
landgoed, buitenplaats, boerderij
plaats (zn) :
kerkplein, dorpsplein, plein
plaats (zn) :
ruimte, plek, plaatsruimte
plaats (zn) :
tijdstip, moment
plaats (zn) :
gelegenheid
plaats (zn) :
passage

als synoniem van een ander trefwoord:

betrekking (zn) :
plaats, beroep, post, werk, functie, baan, aanstelling, ambt, positie, werkkring, job, dienstverband, dienstbetrekking, arbeidsplaats, officium, officie
functie (zn) :
plaats, dienst, beroep, post, rol, werk, betrekking, baan, bezigheid, waardigheid, taak, werkzaamheid, ambt, positie, job, officium, officie
stand (zn) :
plaats, houding, plaatsing, situatie, halt, stilstand, staat, toestand, gesteldheid, ligging, positie, pose
streek (zn) :
gebied, plaats, omgeving, regio, buurt, oord, zone, gewest, contreien, uitgestrektheid, landstreek, gouw
locatie (zn) :
plaats, standplaats, toneel, oord, plek, vindplaats, ligging, scène, schouwtoneel, plaatsbepaling
ruimte (zn) :
plaats, spatie, afstand, speelruimte, marge, speling, tussenruimte, bewegingsvrijheid
bergplaats (zn) :
plaats, ruim, schuur, schuurtje, stalling, loods, bergruimte, berghok, hok, berging
rang (zn) :
plaats, stand, trap, graad, staat, klasse, niveau, waardigheid, positie, standing
baan (zn) :
plaats, post, werk, functie, betrekking, aanstelling, werkkring, job, stiel
bergruimte (zn) :
plaats, ruim, schuur, stalling, loods, bergplaats, berging, pakhuisruimte
gelegenheid (zn) :
ruimte, plaats, inrichting, tent, oord, plek, stek, stekkie, lokaliteit
erf (zn) :
plaats, grond, gebied, binnenplaats, hof, werf, heem, hoenderhof, koer
hof (zn) :
plaats, binnenplaats, boomgaard, tuin, erf, gaard, cour
post (zn) :
stelling, plaats, standplaats, station, positie
punt (zn) :
plaats, post, standpunt, plek, positie
lokaliteit (zn) :
vertrek, plaats, kamer, plaatsruimte
rang (zn) :
plaats, rij, orde, sliert, gelid, rist
oord (zn) :
plaats, dorp, plek, locatie, streek
stad (zn) :
plaats, polis, stede, mokum, medina
positie (zn) :
plaats, stand, plek, ligging
dorp (zn) :
plaats, oord, nederzetting
hoek (zn) :
stuk, ruimte, plaats, plek
zetel (zn) :
plaats, functie, zitting
plek (zn) :
plaats, punt, oord, stee
stek (zn) :
plaats, plek, stekkie
plein (zn) :
markt, plaats, brink
kern (zn) :
plaats, dorp
zitplaats (zn) :
plaats

woordverbanden van ‘plaats’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

oord, plaats, plek

Oord heeft de ruimste, plek de minst ruime beteekenis. Oord doet aan eene minder nauwkeurig begrensde ruimte denken, die van eenige uitgestrektheid is. Plaats is een bepaald gedeelte der ruimte of oppervlakte, terwijl plek hiermede nog het denkbeeld van niet uitgestrekt verbindt. In alle oorden der wereld kan de Europeaan leven. De plaats, waar Niniveh gestaan heeft, heeft men voor eenige jaren teruggevonden. Wat al aangename herinneringen zijn voor ons aan dit plekje verbonden! De plek, waar onze wieg eens stond.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

plaats, plek, oord

Een deel der ruimte.

Oord heeft de meest algemeene beteekenis; het doet denken aan een eenigszins uitgestrekte ruimte, waarvan men de grenzen niet nauwkeurig opgeeft; het komt dus ook met landstreek overeen. De trekvogels zoeken in het najaar een warmer oord op.

Plaats ziet meer op een begrensd deel der ruimte, soms ook op een nederzetting van menschen (dorp, stad, buurt, enz.), terwijl plek bovendien aanduidt, dat die ruimte betrekkelijk klein is. Ieder lichaam neemt plaats in (d.w.z. een begrensd deel der ruimte; oord of plek kan dus niet dienen). In zijn plaats zou ik anders handelen. (Hier is plaats figuurlijk gebruikt naar aanleiding van de letterlijke beteekenis, dat iemand plaats inneemt.) Op de Veluwe vindt men niet vele groote plaatsen. Dit plekje in het bosch is ons dierbaar (een kleine plaats).

Plaats geeft ook een ruimte aan, die voor een bepaald doel wordt gebruikt: stookplaats, slaapplaats, enz., of de ruimte door iemand of iets gewoonlijk ingenomen. Dit is zijn plaats; zet de koffiekan op haar plaats.

Plek beteekent soms ook een klein deel der oppervlakte, die zich op eenige wijze van 't andere onderscheidt: hij heeft een kale plek op zijn hoofd.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 54:

oord, plaats

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 99:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 99:

plaats, plek

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 138:

ruimte, plaats

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord / bijwoord
werkwoord

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.003 c