schot

als woordenboektrefwoord:

Schot:
m. (-ten), Schotlander.
schot:
o. voortgang.
schot:
o. (-ten), planken afscheiding.
schot:
o. (-en), losbranding van een vuurwapen.
schot:
o. belasting.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

schot (zn) :
afsluiting, schutting, beschutting, afscheiding, schut, beschot, tussenwand, scheidswand, schutsel
schot (zn) :
geweerschot, revolverschot, kanonschot
schot (zn) :
voortgang, vaart, tempo, beweging
schot (zn) :
lading, hagel, kogel, kruit
schot (zn) :
slag, trap, knal, worp, shot
schot (zn) :
zeeforel
schot (zn) :
hok, kot

als synoniem van een ander trefwoord:

slag (zn) :
haal, klap, klets, schot, tik, stomp, zweepslag, rol, veeg, mep, kap, knal, peer, dreun, smak, patat, klop, deuk, bons, mot, knots, stoot, pees, dof, lel, kneep, lap, plof, bots, oplawaai, stamp, knak, percussie, oorvijg, knauw, oorveeg, coup, plakkaat, pats, opstopper, pets, floep, plets, klak, houw, weerbots, pardaf
gang (zn) :
schot, vaart, voortgang, gangetje, koers, loop, evolutie, richting, pas, stroming, ontwikkeling, tempo, beweging, verloop, snelheid, beloop, vaartje, tred, rijsnelheid, vaarsnelheid, demarche
afscheiding (zn) :
schot, muur, hek, schutting, wand, omheining, schrikdraad, heg, afrastering, beschot, heining
progressie (zn) :
voortgang, schot, vooruitgang, vordering, stijging, voortschrijding, opklimming
voortgang (zn) :
schot, vooruitgang, loop, voortzetting, vordering, progressie
schop (zn) :
schot, hengst, trap, stoot, lel, kick, stamp
trap (zn) :
schot, hengst, schop, stoot, kick, stamp
schut (zn) :
scherm, schot, dam, stuw, schutsel
knal (zn) :
schot, slag
shot (zn) :
schot

woordverbanden van ‘schot’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

kiem, lot, loot, schot, spruit, telg

Spruit is elke uitlooper aan eene plant; wordt de uitlooper uit het zaad bedoeld, die zich niet boven den grond verheft, dan spreekt men van kiem. Verheft de uitlooper zich boven den grond, dan is spruit de algemeene naam. Bevindt zich aan eene plant een uitlooper dan noemt men hem knop, zoolang er zich nog geen bladeren ontwikkeld hebben; is hij verder uitgeschoten dan spreekt men van schot, lot of loot. St. Janslot. De jonge boomen maken nu schot. Onder loot verstaat men dat lot, dat geschikt is om er afgenomen te worden en gebezigd te worden voor de aankweeking, terwijl telg elk klein boomscheutje is; ook zulk een, dat op zich zelf staat.

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0026 c