paal

als woordenboektrefwoord:

paal:
m. (palen), langwerpig stuk hout, tot steun of afscheiding; ook van steen en ijzer.
paal:
m. (palen). Indische afstandsmaat; op Java 1506 m, op Sumatra 1851 m.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

paal (zn) :
pols, balk, stok, mast, staak, stut, stander
paal (zn) :
grenspaal, landpaal
paal (zn) :
doelpaal
paal (zn) :
heipaal

als synoniem van een ander trefwoord:

piemel (zn) :
geslachtsdeel, lul, potlood, prik, plasser, geslacht, fluit, penis, paal, mannelijk lid, lid, jongeheer, pik, stijve, leuter, roe, opper, snikkel, roede, zwengel, pisser, fallus, piel, tampeloeres, geslachtsapparaat, geslachtsorgaan, sannie, opperwachtmeester, tamp
lul (zn) :
geslachtsdeel, piemel, prik, plasser, geslacht, fluit, penis, paal, lid, mannelijk lid, jongeheer, pik, stijve, leuter, roe, snikkel, roede, zwengel, pisser, fallus, piel, tampeloeres, geslachtsorgaan, sannie, sanne, rampetamp, tamp
penis (zn) :
piemel, lul, potlood, plasser, fluit, deel, paal, mannelijk lid, lid, jongeheer, pik, piet, stijve, leuter, roe, snikkel, roede, zwengel, pisser, fallus, piel, tampeloeres, sergeant-majoor, sannie, rampetamp, pielemuis, tamp
stok (zn) :
knuppel, roest, staf, kruk, tak, wandelstok, paal, eind hout, staak, steel, stick
schoor (zn) :
beer, paal, balk, steunbalk, steunpilaar, stut, schoorbalk
stijl (zn) :
post, deurpost, zuil, paal, spijl, stut, steunpaal, stander
post (zn) :
deurpost, stijl, paal, deurstijl
staak (zn) :
paal, stok, schacht, steng
pilaar (zn) :
zuil, paal, pijler
boom (zn) :
paal
mast (zn) :
paal

woordverbanden van ‘paal’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Langwerpig gezaagd stuk hout van vrij groote afmeting. Een balk is een lang, bijna vierkant afgekapt of afgezaagd stuk hout, dat dient om, horizontaal geplaatst, een vloer, zolder of zwaren last te dragen. Het woord rib is vooral in gebruik voor dunne en korte balken, onder een kleinen vloer of zoldertje. Een paal is een balk, waarvan het eene uiteinde min of meer aangepunt is; dit scherpe einde wordt in den grond geslagen. De paal wordt dus verticaal gebruikt, en dient ter ondersteuning van een muur (heipaal), tot begrenzing of afsluiting eener ruimte, of tot versterking van een schutting of heining; juffer is een lange dunne paal van Noorsch sparrenhout, die een stelling schraagt. Een rib is meestal ruwer bewerkt dan een balk; een paal kan zoowel rond, als eenigszins behakt of rond zijn, terwijl een juffer in den regel alleen van den bast ontdaan is. Is het stuk hout zoo gezaagd, dat de breedte de dikte eenige malen overtreft, dan spreekt men van eene plank, eene deel of eene schaal. Plank is de alge-meene benaming van zulk een stuk hout. Delen zijn die groote, ruwe en tamelijk dikke planken, waarin een boom of balk gezaagd wordt, en die óf weer in kleinere planken verdeeld, óf ook wel in hun geheel vertimmerd worden; schaal noemt men de eerste en de laatste plank, die van een ruwen balk of een boom gezaagd worden.

paal, perk

Paal (eigenlijk grenspaal) beteekent overdrachtelijk grens; perk is eigenlijk eene afgesloten ruimte. Paal en perk aan, iets stellen. Dat gaat de palen te buiten.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 87:

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0019 c