pik

als woordenboektrefwoord:

pik:
v. (-ken), pikhaak.
pik:
m. haat, wrok: de pik op iem. hebben.
pik:
o. pek.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

pik (zn) :
piemel, lul, penis, piet
pik (zn) :
wrok, rancune
pik (zn) :
pikhouweel
pik (zn) :
vent, pief
pik (zn) :
prik
pik (zn) :
pek

als synoniem van een ander trefwoord:

piemel (zn) :
geslachtsdeel, lul, potlood, prik, plasser, geslacht, fluit, penis, paal, mannelijk lid, lid, jongeheer, pik, stijve, leuter, roe, opper, snikkel, roede, zwengel, pisser, fallus, piel, tampeloeres, geslachtsapparaat, geslachtsorgaan, sannie, opperwachtmeester, tamp
lul (zn) :
geslachtsdeel, piemel, prik, plasser, geslacht, fluit, penis, paal, lid, mannelijk lid, jongeheer, pik, stijve, leuter, roe, snikkel, roede, zwengel, pisser, fallus, piel, tampeloeres, geslachtsorgaan, sannie, sanne, rampetamp, tamp
penis (zn) :
piemel, lul, potlood, plasser, fluit, deel, paal, mannelijk lid, lid, jongeheer, pik, piet, stijve, leuter, roe, snikkel, roede, zwengel, pisser, fallus, piel, tampeloeres, sergeant-majoor, sannie, rampetamp, pielemuis, tamp
lid (zn) :
piemel, geslachtsdeel, lul, plasser, geslacht, penis, jongeheer, pik, leuter, snikkel, roede, fallus, piel, geslachtsorgaan
wrok (zn) :
haat, bitterheid, pik, vijandigheid, gal, wraaklust, toorn, vete, rancune, animositeit, ressentiment
piet (zn) :
piemel, plasser, penis, pik
bikkel (zn) :
pik, pikhouweel, houweel
tamp (zn) :
piemel, lul, penis, pik
prik (zn) :
steek, pik, por
fluit (zn) :
penis, pik
pek (zn) :
teer, pik

woordverbanden van ‘pik’ grafisch weergegeven

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0025 c