up (bn):
op(en) —.
(en) —.
(en) —., aan(en) —., aan de beurt(en) —., bereid(en) —., beschikbaar(en) —., functioneel(en) —., in orde(en) —., klaar(en) —., mee(en) —., met(en) —., omhoog(en) —., opgewekt(en) —., stijf(en) —., gretig(pl) —.
up (bw):
omhoog(en) —.
(en) —.
(en) —.
(de) umgangssprachlich: nach oben, hin zum Sprecher.
(de) umgangssprachlich: nach oben, weg vom Sprecher.
(ru) по направлению от земли, в сторону увеличения высоты.
(pl) —., opwaarts(en) —.
(de) umgangssprachlich: nach oben, hin zum Sprecher.
(de) umgangssprachlich: nach oben, weg vom Sprecher.
(ru) по направлению от земли, в сторону увеличения высоты., ver-(en) —., op(fi) korkeammalle.
(it) verso l'alto.
(ru) по направлению от земли, в сторону увеличения высоты., naar boven(de) umgangssprachlich: nach oben, hin zum Sprecher.
(de) umgangssprachlich: nach oben, weg vom Sprecher.
up (ww):
omhoogdraaien(en) —., opschroeven(en) —., promoveren(en) —., verhogen(en) —.
up (Adverb):
naar boven(de) von dort unten nach hier oben., omhoog(de) von dort unten nach hier oben., opwaarts(de) von dort unten nach hier oben.
up (vz):
langs(en) —., omhoog(en) —., op(en) —.
up (zn):
omhoog(en) —.
cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken
Via: Memodata.com