Vertaling van 'usar' uit het Spaans naar het Nederlands

usar (ww):
gebruiken(de) transitiv: etwas verwenden, benutzen.
(de) konkret oder abstrakt: etwas benutzen, zu einem bestimmten Zweck einsetzen.
(en) employ, apply.
(fr) Utiliser.
(pt) a partir do sinônimo (“utilizar”).
(pt) —.
(pl) —.
(pl) —.
, aanwenden(de) etwas benutzen, um eine Aufgabe zu erledigen oder ein Ziel zu erreichen.
(en) employ, apply.
(fr) Utiliser.
, benutten(fr) Utiliser.
(de) —.
, dragen(en) to have on (clothes or accessories).
(ru) надевать.
, aanhebben(en) to have on (clothes or accessories)., afdragen(it) logorare., gebruikmaken(de) etwas benutzen, um eine Aufgabe zu erledigen oder ein Ziel zu erreichen., gebruikmaken van(en) to use., nutten(de) —., tewerkstellen(fr) Utiliser.

cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken