verleden tijd (zn):
Vergangenheit(en) (grammar) past tense.
(fr) Le temps écoulé.
(en) grammatical form.
(lt) lt.
(zh) 語法時態., Präteritum(en) (grammar) past tense.
(en) grammatical form.
(lt) lt.
(zh) 語法時態.
cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken
Via: Memodata.com