fors

als woordenboektrefwoord:

fors:
bn. bw. (-er, -t), krachtig ; hard.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

fors (bn) :
flink, stevig, behoorlijk, hevig, straf, sterk, aardig, groot, aanzienlijk, fiks
fors (bn) :
stevig, flink, zwaar, krachtig, groot, robuust, potig, struis, kloek, rijzig
fors (bn) :
gespierd, geblokt, potig
fors (bn) :
zwaarlijvig, dik

als synoniem van een ander trefwoord:

flink (bn) :
stevig, behoorlijk, pittig, belangrijk, gezond, sterk, echt, goed, knap, aardig, groot, fors, erg, aanzienlijk, degelijk, kras, robuust, potig, kranig, kwiek, fiks, struis, kloek, terdege, duchtig, aan de maat, pront
dik (bn) :
rond, opgezet, gevuld, stevig, mollig, gezwollen, zwaar, bol, vet, fors, gezet, opgezwollen, vol, omvangrijk, zwaarlijvig, log, vlezig, lijvig, corpulent, paf, volumineus, welgedaan
hevig (bn) :
hard, zwaar, straf, sterk, intens, geweldig, scherp, fors, erg, heftig, razend, fel, ongenadig, gewelddadig, geducht, onstuimig, vinnig, virulent
krachtig (bn) :
hard, gespierd, flink, machtig, straf, sterk, energiek, fors, levendig, doortastend, kras, robuust, potig, kloek, manmoedig, impressief
reusachtig (bn) :
buitengewoon, reuze, geweldig, fors, enorm, gigantisch, kolossaal, titanisch, reuzegroot, gigantesk, cyclopisch
groot (bn) :
stevig, flink, hoog, ruim, veel, lang, fors, omvangrijk, aanzienlijk, dik, wijd, ontzaglijk
sterk (bn) :
flink, hard, hevig, zwaar, zeer, intens, veel, geweldig, fors, fel, aanzienlijk, fiks
stevig (bn) :
fors, degelijk, robuust, potig, dik, solide, struis, ferm, aan de maat, forsig
robuust (bn) :
stevig, stoer, gespierd, flink, sterk, krachtig, fors, potig, struis, kloek
ferm (bn) :
flink, behoorlijk, moedig, dapper, fors, robuust, fiks, kordaat, kloek
zwaar (bn) :
grof, vet, fors, massief, zwaarlijvig, log, dik, lijvig, zwaargebouwd
kloek (bn) :
flink, stevig, groot, fors, fris, kant, robuust, fiks, struis, ferm
stoer (bn) :
stevig, mannelijk, fors, potig, struis, breedgeschouderd
grof (bn) :
stevig, zwaar, fors, plomp, robuust, zwaargebouwd
fiks (bn) :
flink, behoorlijk, sterk, fors, danig, duchtig
straf (bn) :
hard, sterk, krachtig, fors, zwaargebouwd
kracht (zn) :
vaart, druk, macht, vuur, hevigheid, sterkte, fors, geweld, energie, waarde, dynamiek, hardheid, pit, intensiteit, vermogen, gewicht, fut, flinkheid, werkvermogen, force, onstuimigheid, lichaamskracht, jeu
geweld (zn) :
kracht, hevigheid, fors, omhaal, felheid, intensiteit, woestheid, onstuimigheid, heftigheid, force

woordverbanden van ‘fors’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in Nederduitsche synonymen (1836), band 1, blz. 207:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

fors
klein, luttel, mini

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0034 c