breken

als woordenboektrefwoord:

breken:
(brak, gebroken), stukmaken of -gaan; zijn woord breken, niet nakomen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

breken (ww) :
vernielen, scheuren, afbreken, verbrijzelen, kraken, vermorzelen, openbreken, mollen, stukmaken, stukslaan, kapotslaan, kleinmaken, krakken
breken (ww) :
scheuren, begeven, knappen, knakken, stukgaan
breken (ww) :
onderbreken, afbreken, beëindigen
breken (ww) :
verbreken, schenden
breken (ww) :
inslaan, ingooien
breken (ww) :
verdelen
breken (ww) :
braken

als synoniem van een ander trefwoord:

vernielen (ww) :
verwoesten, slopen, vernietigen, afbreken, verbrijzelen, breken, ruïneren, mollen, verdelgen, kapotmaken, stukmaken, te gronde richten
ondermijnen (ww) :
slopen, bederven, uitputten, breken, verzwakken, beschadigen, aantasten, uithollen, aanvreten, tornen aan, morrelen aan, ondergraven
scheuren (ww) :
verscheuren, breken, verbreken, kloven, splijten, tornen, inkerven, uiteentrekken, stuktrekken, inscheuren
springen (ww) :
ontploffen, exploderen, barsten, breken, openbarsten, uitbarsten, splijten, uit elkaar spatten, knappen
stukgaan (ww) :
uitvallen, sneuvelen, breken, uiteenvallen, begeven, kapotgaan
begeven (ww) :
opgeven, instorten, breken, bezwijken, stukgaan, kapotgaan
kraken (ww) :
breken, knarsen, piepen, dreunen, knappen, knakken, kermen
scheuren (ww) :
barsten, breken, kloven, splijten, inscheuren, bersten
verdelen (ww) :
scheiden, splitsen, breken, opsplitsen, delen, opdelen
bezwijken (ww) :
barsten, breken, doorzakken, kapot gaan, het begeven
verbreken (ww) :
onderbreken, afbreken, losbreken, breken, beëindigen
kapotgaan (ww) :
scheuren, breken, slijten, doorbranden, het begeven
slopen (ww) :
uitputten, breken, verteren, aantasten, ondermijnen
knechten (ww) :
onderdrukken, breken, onderwerpen, knevelen
verbrijzelen (ww) :
vernielen, vernietigen, breken, stukslaan
inslaan (ww) :
indrukken, breken, stukslaan, instoten
afbreken (ww) :
breken, verbreken, opsplitsen
krakken (ww) :
scheuren, barsten, breken
braken (ww) :
breken

woordverbanden van ‘breken’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Een lichaam op eene onregelmatige en gewelddadige wijze vanéénscheiden, of althans van zijn natuurlijken samenhang berooven. Breken geschiedt niet altijd met opzet (men breekt bij ongeluk een glas), ja zelfs niet eens altijd ten nadeele van den bezitter van het gebroken voorwerp (men breekt brood, koek, enz.) Verbreken onderstelt altijd opzet, en wordt hoofdzakelijk gezegd van het breken van zulke voorwerpen, die iemand in zijne vrijheid van beweging belemmeren : banden, ketenen, boeien verbreken; figuurlijk: eene wet verbreken, een verdrag verbreken, ze vernietigen. Verbrijzelen, vergruizen aan gruis slaan (en ook soms breken) worden van voorwerpen gezegd, die aan kleine stukken uiteenspringen; vermorzelen, verplettereu van voorwerpen, die in elkaar geperst of geslagen worden. Eene glasruit wordt gebroken, verbrijzeld, vergruisd. Het been van den armen marskramer werd onder den vrachtwagen vermorzeld. Door dien steenworp verpletterd, stortte de overmoedige aanvaller neder. Overdrachtelijk zegt men dat het ongeluk 's menschen geest en moed verplettert, het leed of het berouw zijn hart verbrijzelt.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 409:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

breken
houden, lijmen, maken

woorden met een verwante vorm:

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0034 c