Vertaling van 'Wohnsitz' uit het Duits naar het Nederlands

Wohnsitz (zn):
oponthoud(fr) Demeure., verblijf(fr) Demeure., woning(en) house or place in which a person lives., woonplaats(en) place where one lives., woonst(en) house or place in which a person lives.

Wohnsitz (ww):
verhuizen(fr) Quitter l’endroit où l’on demeure..

cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken