Vertaling van 'aussprechen' uit het Duits naar het Nederlands

aussprechen (ww):
uitspreken(en) to sound out (a word or phrase); to articulate.
(en) to produce the components of speech.
(fr) Articuler.
, geluid maken(en) to pronounce., toon voortbrengen(en) to pronounce., articuleren(en) To articulate, pronounce., bepleiten(en) to present an argument., dialogeren(en) discuss., discussiëren(en) discuss., doen klinken(en) to pronounce., klinken(en) to pronounce., kortsluiten(en) discuss., luiden(en) to pronounce., pleiten(en) to present an argument., uitdrukken(fr) Manifester une pensée., uiten(fr) Manifester une pensée.

aussprechen (zn):
uitspraak(zh) 動詞., uitspreken(zh) 動詞.

cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken