zeitig (bn):
bijtijds(de) —., op tijd(de) —., rijp(de) —., tijdig(de) —., vroeg(de) —.
zeitig (bw):
tijdig(fr) Moment jugé antérieur au moment habituel.., vroeg(fr) Moment jugé antérieur au moment habituel.., vroegtijdig(fr) Moment jugé antérieur au moment habituel..
cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken
Via: Memodata.com