abject (bn):
hulpeloos(en) —.
(en) —., abject(en) —., diepgezonken(en) —., ellendig(en) —., gelaten(en) —., moedeloos(en) —., achenebbisj(de) wegen materieller Armut karg, elend, ärmlich.
(de) abwertend: als jämmerlich, gering, unzureichend wahrgenommen., armoedig(de) wegen materieller Armut karg, elend, ärmlich.
(de) abwertend: als jämmerlich, gering, unzureichend wahrgenommen., kaaltjes(de) abwertend: als jämmerlich, gering, unzureichend wahrgenommen.
(de) wegen materieller Armut karg, elend, ärmlich., sjofel(de) abwertend: als jämmerlich, gering, unzureichend wahrgenommen.
(de) wegen materieller Armut karg, elend, ärmlich., gemeen(fr) Méprisable., laf(fr) Méprisable.
abject (zn):
infaam persoon(en) —., verworpeling(en) —.
cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken
Via: Memodata.com