able (bn):
bekwaam(en) —.
(pl) —., competent(en) —.
(en) —., in staat(en) —.
(pl) —., kundig(en) —.
(pl) —., in aanmerking komen|komend(en) —., bedreven(en) —., bevoegd(en) —., de(en) —., gerechtigd(en) —., handig(en) —., hebben(en) —., mogelijkheid(en) —., om(en) —., te(en) —., gezond(pl) —.
cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken
Via: Memodata.com