interact (ww):
Act together or towards others or with others
op elkaar inwerken, elkaar
Via: Ensyns.nl
interact (ww):
interageren(en) —.
(pl) —., beïnvloeden(en) —., elkaar(en) —., in wisselwerking zijn met(en) —., bezoeken(fr) Aller fréquemment dans un lieu., over de vloer komen(fr) Aller fréquemment dans un lieu., verkeren(fr) Aller fréquemment dans un lieu.
interact (zn):
entr’acte(en) —., tussenspel(en) —.
cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken
Via: Memodata.com