Vertaling van 'faltar' uit het Spaans naar het Nederlands

faltar (ww):
ontbreken(es) —.
(de) nicht vorhanden sein.
(pl) —.
, ontberen(es) —.
(en) be without, need, require.
, afwezig zijn(es) —., missen(de) etwas, das erforderlich wäre, nicht tun.
(en) to fail to attend.
(en) to lack something.
(en) be without, need, require.
, ergens(en) to fail to attend.
(en) to lack something.
, kijken(en) to fail to attend.
(en) to lack something.
, lezen(en) to lack something.
(en) to fail to attend.
, niet(en) to fail to attend.
(en) to lack something.
, over het hoofd zien(en) to fail to attend.
(en) to lack something.
, overheen(en) to fail to attend.
(en) to lack something.
, snappen(en) to fail to attend.
(en) to lack something.
, derven(en) be without, need, require., gebrek hebben(en) be without, need, require., hebben(pl) —., knippen(en) colloquial, not to attend a class., mankeren(de) nicht vorhanden sein., moeten(pl) —., schorten(de) nicht vorhanden sein., schudden(en) colloquial, not to attend a class., spijbelen(en) colloquial, not to attend a class., stoppen(en) colloquial, not to attend a class., verzuimen(de) etwas, das erforderlich wäre, nicht tun., wegblijven(de) zu einem Ereignis, zu einer Veranstaltung nicht kommen; an etwas nicht teilnehmen.

Via: Dbnary en WikiWoordenboeken