ocurrir (ww):
gebeuren(de) geschehen.
(de) intransitiv: sich ereignen; zutragen.
(en) to happen.
(en) to happen.
(en) to occur.
(en) to come to pass.
(en) to happen, to occur.
(fi) käydä, sattua jotakin.
(fr) Pour un évènement : survenir, se produire.
(no) finne sted.
(pl) —., plaatsvinden(en) to happen.
(en) meet or come to the mind.
(en) take place., geschieden(de) intransitiv: sich ereignen; zutragen.
(fr) Pour un évènement : survenir, se produire., invallen(en) meet or come to the mind.
(en) take place., opkomen(en) take place.
(en) meet or come to the mind., verschijnen(en) meet or come to the mind.
(en) take place., daarop volgen(en) to occur as consequence., doodgaan(en) to happen., doorgaan(en) to happen., erop volgen(en) to occur as consequence., heengaan(en) to happen., komen(de) —., overlijden(en) to happen., plaats hebben(en) to happen., te binnen schieten(en) appear in one's thoughts., tot stand komen(en) to come to pass., van mening veranderen(en) to come to pass., voorbijgaan(en) to happen., voorkomen(fr) Pour un évènement : survenir, se produire.
cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken
Via: Memodata.com