transcurrir (ww):
doodgaan(en) to elapse., doorgaan(en) to elapse., gebeuren(en) to elapse., heengaan(en) to elapse., overlijden(en) to elapse., vlieden(de) rasch vergehen., voorbijgaan(en) to elapse.
cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken
Via: Memodata.com