borg

als woordenboektrefwoord:

borg:
m. (-en), iem. die zich voor een ander verantwoordelijk stelt.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

borg (zn) :
borgstelling, borgtocht, cautie, garant, onderpand
borg (zn) :
garantie, waarborg, zekerheid
borg (zn) :
beveiliging

als synoniem van een ander trefwoord:

zekerheid (zn) :
borg, garantie, gerustheid, onderpand, securiteit, veiligheid, verzekering, waarborg
borgstelling (zn) :
borg, borgtocht, cautie, garantie, waarborg, zekerheidstelling
onderpand (zn) :
borg, pand, securiteit, waarborg, zekerheid, zekerheidstelling
verzekering (zn) :
borg, garantie, waarborg, zekerheid

woordverbanden van ‘borg’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

borg, gijzelaar

De borg stelt zich voor het nakomen der beloften van een derde verantwoordelijk met zijn goed, de gijzelaar met zijn lijf, zijn leven Gijzelaar noemt men inzonderheid een persoon van beteekenis, die in oorlogstijd als onderpand genomen of gegeven wordt voor de nakoming van gestelde voorwaarden.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 395:

borg, gijzelaar

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0027 c