heg

als woordenboektrefwoord:

heg, hegge:
v. (-gen), tuinhaag van struiken. hegje en heggetje, o. (-s).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

heg (zn) :
haag, heining

als synoniem van een ander trefwoord:

afscheiding (zn) :
schot, muur, hek, schutting, wand, omheining, schrikdraad, heg, afrastering, beschot, heining
haag (zn) :
heg, heining, hegge

woordverbanden van ‘heg’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Eene afsluiting, die een stuk grond afscheidt van den grond er om heen. Omtuining laat in het midden of de afsluiting beslaat uit struiken, hekwerk of hout. Schutting is eene afsluiting door middel van een houten of steenen muur, een hek is eene afsluiting door latwerk of door ijzeren stangen. Haag of heg duiden eene afscheiding van twee stukken grond aan, door middel van struiken, meest haagdoorn; heining (eigenlijk hagening) of omheining is eene haag of schutting, die een stuk grond omgeeft. Tuin thans synoniem met hof, beteekende oorspronkelijk ook heining, en is in dezen zin nog in enkele uitdrukkingen, als de Hollandsche tuin, een tuin van wilgenhout om den varkensloop, in gebruik.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 225:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0021 c