waard

als woordenboektrefwoord:

waard:
m. (-en), herbergier.
waard, woord, woerd:
m. (-en), mannetjeseend.
waard:
m. (-en), wilg.
waard:
v. (-en), buitendijks land ; ingedijkt land.
waard:
bn. bw. (-er, -st), dierbaar.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

waard (zn) :
kroegbaas, herbergier, kastelein, hotelier
waard (zn) :
riviereiland
waard (zn) :
woerd
waard (bn) :
prijswaardig
waard (bn) :
waardig

als synoniem van een ander trefwoord:

herbergier (zn) :
waard, kroegbaas, tapper, kroeghouder, caféhouder
woord (zn) :
waard, woerd, mannetjeseend
geacht (bn) :
best, waard
waardig (bn) :
waard

woordverbanden van ‘waard’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

dierbaar, lief, waard

Lief zegt men van datgene, waaraan men gehecht is. Lieve vrouw, lieve vriend, enz. Daar men welgevallen heeft in hetgeen, waaraan men gehecht is, heeft lief langzamerhand het bijbegrip gekregen van waarin men welgevallen heeft. Dierbaar drukt het begrip van genegenheid en gehechtheid zeer sterk uit. Waard ziet meer op de achting, die wij voor iemand of iets hebben. Bij aanspraken is waard dientengevolge altijd koeler dan lief of dierbaar: Waarde bloedverwanten, lieve vrienden, dierbare kinderen. Waard ziet bovendien meer op de conventioneele waarde, die men aan iets toekent; dierbaar meer op de innerlijke waarde, die iets ontleent aan zijne eigen voortreffelijkheid; de laatste uitdrukking is dus sterker dan de eerste. Zegt men mijne waarde bloedverwanten, dan heeft men meer het oog op de banden des bloeds, die hen aan ons verbinden; in mijne dierbare bloedverwanten daarentegen valt de nadruk op de uitmuntende eigenschappen, die wij in hen hebben leeren waardeeren.

Waard is de algemeene benaming voor ieder die gasten in zijn huis ontvangt Vroeger werd het in ruimer zin genomen dan thans, nu de eigenaars der grootere huizen, waar vreemdelingen huisvesting vinden, naar den naam van logement of hotel, dien hun huis heeft, de namen van logement- of hotelhouders hebben gekregen, en waard de benaming is geworden van de houders van slaaphuizen en kroegen. Terwijl logement en hotel nog de eigenlijke beteekenis van plaats van huisvesting, en huis voor gasten behouden hebben, is in herberg de eigenlijke beteekenis van legerplaats, in den loop der tijden verloren gegaan. Thans is het elke woning, waar de reizende man zijn intrek kan nemen; duidt het een huis aan, waar men nachtverblijf verleent, dan staat het in aanzien en rang achter bij logement en hotel, en de houder ervan, de herbergier, staat eenigszins gelijk met den waard, den tapper die drank in het klein verkoopt. In veel opzichten is kastelein gelijk geworden aan herbergier, doch terwijl het laatste meer op het beroep ziet door den persoon uitgeoefend, is kastelein meer een titel: zetkastelein. De oorspronkelijke beteekenis van bevelhebber in een kasteel (castellum of heriberga = versterkte legerplaats) is nog in enkele uitdrukkingen en titels over, de kastelein van Montfoort, de slotvoogd van Montfoort enz.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 58:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 317:

waard, gastheer

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0042 c