paar

als woordenboektrefwoord:

paar:
o. (paren), tweetal: twee paar kousen; enige; een paar centen. paartje, o. (-s).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

paar (zn) :
stel, koppel, duo, tweetal, span, gespan
paar (zn) :
enige, enkele

als synoniem van een ander trefwoord:

tweetal (zn) :
stel, koppel, paar, duo, twee, span
koppel (zn) :
stel, paar, tweetal, span, gespan
echtpaar (zn) :
stel, koppel, paar, echtelieden
stel (zn) :
koppel, paar, stelletje, span
stel (zn) :
aantal, paar, stuk of wat
span (zn) :
stel, koppel, paar, set
gespan (zn) :
koppel, paar
even (bn) :
paar

woordverbanden van ‘paar’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

koppel, paar

Twee gelijksoortige voorwerpen. Koppel beduidt eigenlijk een zoodanig tweetal, dat door een band verbonden (gekoppeld) is. Een koppel pistolen = twee bij elkander behoorende pistolen. Bij uitbreiding staat het echter voor paar in het algemeen. Een koppel duiven, hetzelfde als een paar duiven = een mannetje en een wijfje. Koppel wordt zelfs gebruikt in den zin van troep. Zij stonden op een koppel. Een groote koppel zwanen. Een koppel (vlucht) patrijzen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 323:

koppel, paar

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

paar
individu, personage, persoon

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.003 c