koppel

als woordenboektrefwoord:

koppel:
m. (-s), leren gordel; troep, kudde.
koppel:
o. (-s), een paar, twee.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

koppel (zn) :
stel, paar, tweetal, span, gespan
koppel (zn) :
riem, sabelriem, degenriem
koppel (zn) :
enige, enkele

als synoniem van een ander trefwoord:

riem (zn) :
koppel, band, gordel, snaar, ring, singel, lijn, riempje, drijfriem, bretel
paar (zn) :
stel, koppel, duo, tweetal, span, gespan
tweetal (zn) :
stel, koppel, paar, duo, twee, span
echtpaar (zn) :
stel, koppel, paar, echtelieden
stel (zn) :
koppel, paar, stelletje, span
span (zn) :
stel, koppel, paar, set
duo (zn) :
stel, koppel, tweetal
koppelriem (zn) :
koppel, bandelier
gespan (zn) :
koppel, paar

woordverbanden van ‘koppel’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

koppel:
tweetal, paar, stel
koppel:
zwerm
kudde:
drift, koppel, juk, troep, menigte
paar:
koppel
zwerm:
vlucht, klucht, koppel

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

koppel, paar

Twee gelijksoortige voorwerpen. Koppel beduidt eigenlijk een zoodanig tweetal, dat door een band verbonden (gekoppeld) is. Een koppel pistolen = twee bij elkander behoorende pistolen. Bij uitbreiding staat het echter voor paar in het algemeen. Een koppel duiven, hetzelfde als een paar duiven = een mannetje en een wijfje. Koppel wordt zelfs gebruikt in den zin van troep. Zij stonden op een koppel. Een groote koppel zwanen. Een koppel (vlucht) patrijzen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 323:

koppel, paar

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0022 c

[foutje]