ring

als woordenboektrefwoord:

ring:
m. (-en). ringetje, o. (-s).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

ring (zn) :
trouwring, zegelring, verlovingsring
ring (zn) :
band, gordel, kring, cirkel, schakel
ring (zn) :
boksring, strijdperk

als synoniem van een ander trefwoord:

schakel (zn) :
band, koppeling, link, ring, connectie, verbinding, schalm, verbindingsstuk, malie
riem (zn) :
koppel, band, gordel, snaar, ring, singel, lijn, riempje, drijfriem, bretel
ringweg (zn) :
ring, rondweg, omlegging, randweg, ringbaan, tangent
cirkel (zn) :
kring, ring, lus, rondje, ronde, rondte
kring (zn) :
ring, cirkel, sfeer, lus, rondte
schijf (zn) :
plak, ring, snede, schel, moot
gordel (zn) :
kring, ring

woordverbanden van ‘ring’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

beugel, ring

Een ring heeft eene regelmatige ronde gedaante, een beugel daarentegen, kan zoowel cirkelvormig zijn (de ring, waardoor in de kolfbaan de bal geslagen wordt, heet bengel; vergel. ook: dat kan niet door den beugel, dat kan er niet bij door), als slechts gedeeltelijk gebogen, 't zij met aan elkaar verbonden uiteinden (stijgbeugel), 't zij dat de uiteinden van elkander afstaan (beugeltasch, knipbeugel enz.)

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 331:

beugel, ring

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0018 c