riem

als woordenboektrefwoord:

riem:
m. (-en), roeispaan; gordel; 20 boek papier. riempje, o. (-s).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

riem (zn) :
band, bretel, drijfriem, gordel, koppel, lijn, riempje, ring, singel, snaar
riem (zn) :
veiligheidsgordel
riem (zn) :
roeispaan
riem (zn) :
ceintuur

als synoniem van een ander trefwoord:

band (zn) :
broekriem, broeksband, ceintuur, gordel, gordelriem, riem, singel, sjerp, stootband, tailleband
singel (zn) :
buikriem, gordel, riem, singelband, steunband, zeel
draagband (zn) :
mitella, riem, schouderband
gordel (zn) :
band, ceintuur, riem, singel
koppel (zn) :
degenriem, riem, sabelriem
ceintuur (zn) :
band, gordel, riem

woordverbanden van ‘riem’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

gordel, riem

Een band van leder of andere stof om iets te omgeven of te bevestigen. Riem is het algemeene woord: De jongen had een riem om zijn leieitje; de schoenmaker sloeg er met den spanriem op; een koffer met riemen. Gordel is een riem, die het middel omgeeft en soms enkel tot sieraad dient. Figuurlijk: Iemand een hart onder den riem (of den gordel) steken, — een gezegde dat aan den lederen riem der krijgslieden ontleend schijnt te zijn.

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.003 c