uitstel

als woordenboektrefwoord:

uitstel:
o. verdaging, verschuiving.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

uitstel (zn) :
opschorting, respijt, surseance, verdaging, verlet, verschuiving, vertraging, verwijl

als synoniem van een ander trefwoord:

oponthoud (zn) :
opschorting, stremming, temporisatie, uitstel, verlet, vertraging, verwijl
respijt (zn) :
indult, uitstel
verlet (zn) :
belet, uitstel
vertraging (zn) :
uitstel

woordverbanden van ‘uitstel’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

De vertraging in het doen van iets wordt uitstel genoemd, wanneer zij geschiedt met het doel om hetzelfde later te doen. Verwijl is het dralen en daardoor tijd verliezen; bij vertoef, dat oorspr. alleen van eene reis gezegd werd, blijft de persoon, met zijn wil op eene plaats, m. a. w. is het uitstel een gevolg van zijn eigen wil, het duidt meer het actief begrip aan, terwijl oponthoud ook door toedoen van anderen kan veroorzaakt zijn.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 255:

verwijl, uitstel, oponthoud

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0033 c