Vertaling van 'grow' uit het Engels naar het Nederlands

grow (ww):
Come to have or undergo a change of (physical features and attributes)
ontwikkelen

grow (ww):
Become larger, greater, or bigger; expand or gain
wassen, aangroeien, aanwassen, groeien, meerderen, vermeerderen

grow (ww):
Increase in size by natural process
groeien, wassen

grow (ww):
Develop and reach maturity; undergo maturation
groeien, wassen

grow (ww):
Come into existence; take on form or shape
komen, ontspinnen, ontspringen, ontspruiten, stammen, teruggaan, voortkomen, voortspruiten, wortelen

Via: Ensyns.nl

grow (ww):
groeien(en) —.
(en) —.
(de) allmählich größer werden; von der Größe, vom Umfang her zunehmen.
(fr) (Intransitif) croître, se développer, en parlant des végétaux, mais aussi des parties du corps.
(fr) Faire croître, faire se développer, en parlant des arbres, des plantes, des racines, des branches, des fleurs, etc..
(fi) tulla suuremmaksi tai vanhemmaksi.
(de) —.
(lt) augti.
(pl) —.
(pl) —.
(pl) —.
(sv) bli större, öka.
, kweken(en) —.
(lt) lt.
, wassen(en) —.
(sv) bli större, öka.
, doen groeien(en) —., ontspruiten(en) —., spruiten(en) —., telen(en) —., aangroeien(ru) увеличиваться в размерах.
(ru) воспитываться.
(ru) совершенствоваться.
, opgroeien(fr) intransitif Devenir plus grand.
(fr) —.
(fr) —.
, worden(de) seinen Zustand ändern; einer Änderung unterlaufen.
(fi) muuttua joksikin.
, naar boven gaan(fr) Augmenter en élévation ; croître ; s’accroître., stijgen(fr) Augmenter en élévation ; croître ; s’accroître., toenemen(fr) Augmenter en élévation ; croître ; s’accroître., vermeerderen(fr) Augmenter, rendre plus grand, plus nombreux ou plus étendu., vermeren(fr) Augmenter, rendre plus grand, plus nombreux ou plus étendu.

cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken