rig (zn):
The act of swindling by some fraudulent scheme
zwendel
rig (zn):
A vehicle with wheels drawn by one or more horses
wagon, break, brik, janplezier, rijtuig
rig (zn):
Gear used in fishing
stek, tuig, vistuig, want
rig (zn):
A set of clothing (with accessories)
opstaan, outfit, tenue
rig (zn):
Formation of masts, spars, sails, etc., on a vessel
tuigage, zeilwerk
rig (ww):
Equip with sails or masts
optakelen, optuigen, tuigen
rig (ww):
Arrange the outcome of by means of deceit
leiden, harden, schikken, regelen, verstrikken
Via: Ensyns.nl
rig (ww):
een schip optuigen(en) —., harnassen(en) —., iemand aankleden(en) —., ineenflansen(en) —., vervalsen(en) —., takelen(de) seemannssprachlich: (ein Schiff) mit Takelage ausstatten.
rig (zn):
takelage(de) —., tuigage(de) —.
Via: Dbnary en WikiWoordenboeken
Via: Memodata.com