Vertaling van 'wear' uit het Engels naar het Nederlands

wear (zn):
A covering designed to be worn on a person's body
goed, kledij, kleding, kleren

wear (ww):
Last and be usable
meegaan

wear (ww):
Go to pieces
breken, sneuvelen

wear (ww):
Exhaust or get tired through overuse or great strain or stress
afbeulen, afpeigeren, afsloven

wear (ww):
Put clothing on one's body
aandoen, uitdossen, opzetten, dragen

Via: Ensyns.nl

wear (ww):
dragen(en) —.
(ca) Tenir posades ulleres, rellotges o altres complements.
(ca) Tenir el cos, la roba o els complements en un estat concret.
(ca) Vestir una roba concreta.
(fr) Porter habituellement sur soi.
(de) —.
(fr) Mettre sur soi, en parlant de l’habillement, de la parure....
(ru) надевать.
(pl) —.
, aanhebben(en) —., uitputten(en) —., vermoeien(en) —., aankleden(pl) —., benadrukken(de) etwas stark beanspruchen, gebrauchen., kleden(pl) —., omkleden(pl) —., slijten(no) utsette for slitasje., staan(pl) —., ten toon spreiden(fr) (Sens figuré) Montrer avec ostentation face à quelqu'un.., verslijten(no) utsette for slitasje.

wear (zn):
slijtage(en) —.
(de) kontinuierliche Beschädigung durch Benutzung.
(fr) Détérioration par suite du long usage..
(no) skader som oppstår ved normal bruk.
, kledij(en) —., kleding(en) —., sleet(en) —., aftakeling(de) kontinuierliche Beschädigung durch Benutzung.

cached Via: Dbnary en WikiWoordenboeken