goed

als woordenboektrefwoord:

goed:
bn. bw. (beter, best).
goed:
o. (-eren), bezitting ; koopwaren; meubelen; klederen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

goed (bn) :
betrouwbaar, bevredigend, bruikbaar, degelijk, deugdelijk, geldig, gepast, geschikt, handig, passend, proper, solide
goed (bn) :
behoorlijk, tevredenstellend, voldoening gevend
goed (bn) :
correct, foutloos, gepast, juist, recht
goed (bn) :
eerlijk, fatsoenlijk, rechtschapen
goed (bn) :
goedaardig, goedhartig, goedig
goed (bn) :
aantrekkelijk, charmant, knap
goed (bn) :
klasse, prima, van kwaliteit
goed (bn) :
mooi geweest, welletjes
goed (bn) :
heerlijk, smakelijk
goed (bn) :
flink, kranig, taai
goed (bn) :
braaf
goed (bn) :
fiks
goed (bw) :
lekker, op rolletjes, vlot, voorspoedig
goed (bw) :
dik, meer dan, ruim
goed (zn) :
goederen, handel, handelsgoederen, handelswaar, koopwaar, vrachtgoed, waar, waren
goed (zn) :
bezit, boeltje, bezitting, bezittingen, eigendom, have, possessie, spul, vermogen
goed (zn) :
dracht, kleding, kledij, kleren, pak, plunje, tenue
goed (zn) :
manifacturen, stof, textiel, weefsel
goed (zn) :
grondbezit, landgoed, zate
goed (tw) :
akkoord, all right, best, fijn, gaaf, in orde, knap, mij best, oké, puik, tof, voortreffelijk, wel

als synoniem van een ander trefwoord:

uitstekend (bn) :
buitengewoon, eersteklas, eminent, excellent, fantastisch, geweldig, goed, illuster, klasse, kostelijk, opperbest, perfect, prachtig, prima, puik, puikbest, schitterend, super, superieur, uitmuntend, uitnemend, uitzonderlijk, volmaakt, voorbeeldig, voornaam, voortreffelijk
fatsoenlijk (bn) :
aannemelijk, achtbaar, achtenswaardig, behoorlijk, beleefd, beschaafd, betamelijk, billijk, braaf, correct, decent, deftig, deugdzaam, eerbaar, eerlijk, eerzaam, gedistingeerd, gepast, goed, keurig, kuis, matig, net, netjes, ordentelijk, rechtschapen, redelijk, schikkelijk, welvoeglijk
flink (bn) :
aan de maat, aanzienlijk, aardig, behoorlijk, belangrijk, degelijk, duchtig, echt, erg, fiks, fors, gezond, goed, groot, kloek, knap, kranig, kras, kwiek, pittig, potig, pront, robuust, sterk, stevig, struis, terdege
fijn (bn) :
delicaat, dun, emmes, exquis, goed, heerlijk, jofel, keurig, klein, lekker, licht, mooi, plezierig, prettig, prima, reuze, sierlijk, subtiel, teder, teer, tof, uitgelezen, uitgezocht, uitstekend, zacht, zwak
plezierig (bn) :
aangenaam, aardig, amusant, behaaglijk, charmant, fijn, gelukkig, gemakkelijk, genoeglijk, gezellig, goed, grappig, jofel, lekker, leuk, lollig, plezant, prettig, vermakelijk, vlot
lief (bn) :
aanhalig, aardig, beelderig, behulpzaam, beminnelijk, bevallig, charmant, doddig, goed, hartelijk, honnig, schattig, snoeperig, snoepig, snoezig, vriendelijk, zoet, zorgzaam
gunstig (bn) :
aangenaam, bevorderlijk, favorabel, gelegen, goed, goedgezind, hoopgevend, opportuun, positief, riant, rooskleurig, schoon, veelbelovend, voordelig
degelijk (bn) :
behoorlijk, beproefd, betrouwbaar, deugdelijk, duurzaam, flink, gedegen, goed, grondig, pittig, proefhoudend, serieus, solide, stevig, terdege
deugdelijk (bn) :
adequaat, behoorlijk, betamelijk, convenabel, fatsoenlijk, gepast, geschikt, gevoeglijk, goed, juist, naar behoren, netjes, oorbaar, passend
nuttig (bn) :
bevorderlijk, bruikbaar, dienstbaar, dienstig, goed, leerzaam, praktisch, productief, van dienst, van nut, voordelig, winstgevend
braaf (bn) :
deugdzaam, eerbaar, eerlijk, eerzaam, fatsoenlijk, goed, keurig, oppassend, rechtgeaard, rechtschapen, welgeaard, welgemanierd
gedegen (bn) :
betrouwbaar, degelijk, deugdelijk, doortimmerd, doorwrocht, goed, grondig, proefhoudend, solide, treffelijk
mooi (bn) :
emmes, fijn, gaaf, gekloft, geweldig, goed, jofel, keurig, kostelijk, net, netjes, prima, reuze, uitstekend
groot (bn) :
aanzienlijk, belangrijk, goed, groots, intens, kapitaal, machtig, uitstekend, voortreffelijk
puik (bn) :
best, eerste klas, goed, perfect, pico bello, prima, uitmuntend, uitstekend, voortreffelijk
juist (bn) :
correct, geldig, gepast, geschikt, goed, in orde, passend, precies, recht, zeker, zuiver
bevredigend (bn) :
deugdelijk, gepast, goed, tevredenstellend, voldoend, voldoening gevend, wel
geschikt (bn) :
adequaat, deugdelijk, fatsoenlijk, gevoeglijk, goed, juist, oorbaar, proper
heerlijk (bn) :
bevredigend, delicieus, deugdelijk, goed, overheerlijk, wel
prachtig (bn) :
fantastisch, geschikt, goed, prima, uitmuntend, uitstekend
gezond (bn) :
beter, blakend, fit, goed, kiplekker, valide, welvarend
proper (bn) :
behoorlijk, duidelijk, geschikt, goed, ondubbelzinnig
recht (bn) :
billijk, echt, geldig, goed, juist, rechtmatig, wettig
tof (bn) :
betrouwbaar, fijn, gaaf, goed, leuk, mieters, te gek
steekhoudend (bn) :
degelijk, goed, opgaand, overtuigend, valide
correct (bn) :
exact, foutloos, goed, in orde, juist
nut (bn) :
goed, gunstig, nuttig, welbesteed
onbedorven (bn) :
fris, gaaf, goed, puur, smetteloos
straf (bn) :
bekwaam, ervaren, goed, knap, slim
gelukkig (bn) :
goed, plezierig, voorspoedig
gaaf (bn) :
goed, interessant, mooi
geldig (bn) :
deugdelijk, goed, juist
klasse (bn) :
eersteklas, gaaf, goed
sterk (bn) :
bedreven, goed, handig
optimaal (bn) :
goed
aardig (bw) :
aanmerkelijk, aanzienlijk, behoorlijk, drommels, flink, goed, nogal, tamelijk
knap (bw) :
aardig, behoorlijk, flink, goed, nogal, straf
wel (bw) :
gezond, goed, in orde
kleding (zn) :
dracht, goed, klederdracht, kledij, kleed, kleedsel, kleergoed, kleren, kloffie, kostuum, spullen, tenue, tooi, uitdossing, uitmonstering
waar (zn) :
artikel, goed, goederen, handel, handelsgoederen, handelswaar, koopmansgoed, koopwaar, spul, spullen, vrachtgoed, waren, winkelwaar
spullen (zn) :
bedoening, boeltje, bul, bullen, dingen, diversen, gerief, goed, goederen, goedje, handel, rommel, spul, waar, zaken
bezit (zn) :
bezitting, boedel, boeltje, eigendom, goed, have, have en goed, possessie, propriëteit, rijkdom, vermogen
kleren (zn) :
dracht, garderobe, goed, klederen, kleding, kledingstukken, kleedsel, kleergoed, kloffie, plunje
stof (zn) :
doek, goed, katoen, kleed, kleergoed, lap, textiel, textielvezel, weefsel
spul (zn) :
benodigdheden, bezitting, eigendom, gereedschap, goed
asset (zn) :
bezit, goed, have, plus, possessie, propriëteit
uitrusting (zn) :
goed, kostuum, outfit, plunje, uitdossing
weefsel (zn) :
doek, goed, lap, stof, textiel
plunje (zn) :
goed, kleren, kloffie, pak
textiel (zn) :
goed, stof, weefsel
akkoord (tw) :
goed, in orde, mij best, oké
best (tw) :
goed, mij best, oké

woordverbanden van ‘goed’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Bezit, goed en have duiden die zaken aan, die de mensch als zijn eigen beschouwen kan; in deze woorden is de grondgedachte op verschillende wijze uitgedrukt. Bezit en ook bezitting is eigenlijk wat bezeten wordt. Have is wat men heeft, goed is wat den mensch goed of van nut is. Goed wordt zoowel gebruikt van roerende als onroerende goederen. (Vgl. goederen). Have, eigenlijk bezitting, beteekende oudtijds ook vast goed, maar wordt tegenwoordig meer voor roerende goederen en vee (tilbare have, levende have) gebezigd, terwijl goederen nu meer gebruikt wordt om vaste eigendommen, inzonderheid landeigendom (vaste, onroerende goederen), bezitting om onroerende goederen van eenigen omvang aan te duiden. Middelen omvatten iemands gezamenlijke bezittingen, doch zien vooral op het geld dat hij bezit. Een man van middelen is hij, die onbekrompen leven kan. Hetzelfde in ruimeren zin wordt uitgedrukt door fortuin. Vermogen is dat waardoor men iets vermag of macht heeft. Dit woord omvat de middelen, rechten enz. en beschouwt dit alles met de bezitting en de middelen als een geheel. In de taal van het dagelijksch leven heeft het meestal de kracht van middelen of fortuin.

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 43:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

goed
akelig, beetje, beroerd, ellendig, enigszins, erbarmelijk, erg, fout, foutief, gehandicapt, hinderlijk, iets, ietwat, inferieur, lastig, lichtelijk, lullig, minderwaardig, mis, ongelukkig, onjuist, slecht, storend, tikkeltje, verkeerd, vervelend, wat, ziek

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0039 c