dik

als woordenboektrefwoord:

dik:
bn. bw. (-ker, -st), gezet; dicht; zwaar.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

dik (bn) :
bol, corpulent, fors, gevuld, gezet, gezwollen, lijvig, log, mollig, omvangrijk, opgezet, opgezwollen, paf, rond, stevig, vet, vlezig, vol, volumineus, welgedaan, zwaarlijvig, zwaar
dik (bn) :
dikvloeibaar, drabbig, gebonden, gomachtig, stroperig, taai
dik (bn) :
dicht, ondoordringbaar
dik (bw) :
ruim, ruimschoots, volkomen
dik (zn) :
bezinksel, drab, draf, droes, droesem, grondsop, zaksel

als synoniem van een ander trefwoord:

dicht (bn) :
aaneengesloten, compact, consistent, dik, geconcentreerd, gedrongen, massief, nauw, ondoordringbaar, op elkaar, samengeperst, solide, vast, vol
vol (bn) :
absoluut, bol, compleet, dik, geheel, maximaal, opgezet, opperst, rond, ruim, ten volle, uiterst, volkomen, volledig, zuiver
groot (bn) :
aanzienlijk, dik, flink, fors, hoog, lang, omvangrijk, ontzaglijk, ruim, stevig, veel, wijd
stevig (bn) :
aan de maat, degelijk, dik, ferm, fors, forsig, potig, robuust, solide, struis
zwaar (bn) :
dik, fors, grof, lijvig, log, massief, vet, zwaargebouwd, zwaarlijvig
corpulent (bn) :
dik, gevuld, gezet, mollig, vlezig, welgedaan, zwaarlijvig, zwaar
stroperig (bn) :
dik, kleverig, lijvig, siroopachtig, stroopachtig, taai, viskeus
zwaarlijvig (bn) :
corpulent, dik, gevuld, gezet, mollig, vet, welgedaan, zwaar
gezet (bn) :
corpulent, dik, gevuld, mollig, zwaar, zwaarlijvig
omvangrijk (bn) :
dik, groot, lang, lijvig, uitgebreid, uitgestrekt
gevuld (bn) :
dik, gezet, mollig, rond, vlezig, welgedaan
vet (bn) :
dik, groot, vlezig, vol, zwaar, zwaarlijvig
mollig (bn) :
bolwangig, dik, gezet, vlezig, welgedaan
gezwollen (bn) :
dik, opgeblazen, opgezet, opgezwollen
pafferig (bn) :
bol, dik, log, opgeblazen, opgezet, paf
bol (bn) :
dik, opgebold, opgezwollen, rond, vol
zwaar (bn) :
degelijk, dicht, dik, sterk, stevig
drabbig (bn) :
dik, kledderig, modderig, troebel
lijvig (bn) :
corpulent, dik, gezet, zwaar
lijvig (bn) :
dik, omvangrijk, volumineus
rond (bn) :
dik, gevuld, mollig, vol
fors (bn) :
dik, zwaarlijvig
lijvig (bn) :
dik, stroperig
papperig (bn) :
dik, pafferig
slordig (bn) :
dik, flink
volkomen (bn) :
dik, vol
log (bn) :
dik
paf (bn) :
dik
goed (bw) :
dik, meer dan, ruim
droesem (zn) :
bezinksel, depot, dik, drab, draf, droes, grondsop, moer, wijnmoer, zaksel
drab (zn) :
bezinksel, dik, droesem

woordverbanden van ‘dik’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Gezet en zwaarlijvig worden uitsluitend ten aanzien van menschen gebezigd; dik ook met betrekking tot dieren en levenlooze voorwerpen, die in verhouding tot hunne lengte een grooten omvang hebben; evenzoo zegt men lijvig van voorwerpen, die een betrekkelijk groosen inhoud hebben: een lijvig boekdeel. Gezet is hij, wiens beenderen behoorlijk met vleesch omkleed zijn, en die aan eene flinke lengte een naar evenredigheid broeden bouw paart; dik is degene, bij wien de breedte te groot is in verhouding tot zijne lengte, en die zulk eene hoeveelheid vleesch bezit, dat hij daardoor eenigermate in zijne vrije beweging belemmerd wordt; zwaarlijvig wiens lichaam, maar vooral wiens buik zoodanig is uitgezet, dat hij zich zelf tot last is.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 64:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 102:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

dik
amper, dun, mager, nauwelijks, slank, ternauwernood

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0029 c