ruim

als woordenboektrefwoord:

ruim:
bn. bw. (-er, -st), uitgestrekt, wijd ; vrij.
ruim:
o. (-en), binnenste diepte v. e. schip ; inwendige van een kerk.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

ruim (bn) :
uitgebreid, vrij, open, luchtig, uitgestrekt, breed, royaal, groot, riant, wijd, veelomvattend, gespatieerd
ruim (bn) :
royaal, mild, rijkelijk, gul, overvloedig, onbekrompen
ruim (bw) :
rijk, rijkelijk, aanzienlijk, overvloedig, ampel
ruim (zn) :
universum, al, schepping, heelal, kosmos, wereldruimte, wereldruim, macrokosmos, hemelruimte, hemelruim
ruim (zn) :
ruimte, bergplaats, laadruim, scheepsruim, onderschip, onderruim

als synoniem van een ander trefwoord:

overvloedig (bn) :
rijk, ruim, in overvloed, royaal, veel, uitvoerig, mild, rijkelijk, overdadig, gul, volop, ruimschoots, luxueus, weelderig, copieus, ampel, onbekrompen, bij de vleet, abondant, plenty, treffelijk, exuberant
uitgebreid (bn) :
uitgestrekt, grondig, ruim, breed, diepgaand, royaal, groot, uitvoerig, talrijk, veelzijdig, omvangrijk, langdurig, wijd, omstandig, extensief, breedvoerig, ampel, veelomvattend, wijdlopig
aanzienlijk (bn) :
flink, reusachtig, hoog, belangrijk, ruim, aardig, veel, opmerkelijk, groot, enorm, omvangrijk, beduidend, merkbaar, aanmerkelijk, considerabel, noemenswaard, merkelijk
rijkelijk (bn) :
rijk, flink, ruim, vet, in overvloed, royaal, te over, ruimschoots, overvloedig, kwistig, welig, copieus, abondant, exuberant
vol (bn) :
maximaal, rond, opgezet, zuiver, ruim, bol, uiterst, volledig, geheel, volkomen, absoluut, compleet, dik, opperst, ten volle
mild (bn) :
ruim, royaal, rijkelijk, vrijgevig, gul, overvloedig, liberaal, genereus, goedgeefs, kwistig, milddadig
weids (bn) :
ruim, breed, groots, grandioos, hoogdravend, monumentaal, weelderig, pompeus, luisterrijk, pronkziek
rijk (bn) :
ruim, vet, rijkelijk, overdadig, veelzijdig, ruim bedeeld, overvloedig, weelderig, overvloeiend
groot (bn) :
stevig, flink, hoog, ruim, veel, lang, fors, omvangrijk, aanzienlijk, dik, wijd, ontzaglijk
breed (bn) :
ruim, royaal, uitvoerig, ruimschoots, overvloedig, ampel, veelomvattend, wijdlopig
open (bn) :
los, onbedekt, ruim, ongedekt, onbeschut, ontzegeld, openstaand, leegstaand, gapend
veelomvattend (bn) :
uitgebreid, ruim, breed, diep, veelzijdig, omvangrijk, verreikend
onbekrompen (bn) :
ruim, royaal, gul, overvloedig, scheutig, kwistig
royaal (bn) :
flink, ruim, groot, riant, kolossaal, onbekrompen
ampel (bn) :
ruim, breed, royaal, omstandig, breedvoerig
uitgestrekt (bn) :
uitgebreid, ruim, groot, omvangrijk, wijd
algemeen (bn) :
ruim, vaag, globaal
wijd (bn) :
ruim, breed, groot
riant (bn) :
ruim, royaal
glansrijk (bn) :
ruim
hol (bn) :
ruim
dik (bw) :
ruim, volkomen, ruimschoots
goed (bw) :
ruim, meer dan, dik
bergplaats (zn) :
plaats, ruim, schuur, schuurtje, stalling, loods, bergruimte, berghok, hok, berging
bergruimte (zn) :
plaats, ruim, schuur, stalling, loods, bergplaats, berging, pakhuisruimte
ruimte (zn) :
vertrek, hal, gelegenheid, ruim, lokaliteit

woordverbanden van ‘ruim’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Ruim en wijd duiden eene ruimte aan, waarin men zich goed roeren, gemakkelijk bewegen kan in alle richtingen; zij zeggen positief hetzelfde, wat onbekrompen negatief uitdrukt. Breed daarentegen geeft alleen ruimte te kennen ten opzichte van één der drie wiskunstige afmetingen. Eene ruime kamer; de wijde wereld; eene breede straat. Onbekrompen wordt veelal figuurlijk gebruikt in den zin van niet beperkt, niet kleingeestig. Eene onbekrompen denkwijze, een onbekrompen geest. Uit de beteekenis van niet beperkt ontwikkelde zich die van overvloedig: een onbekrompen disch, onbekrompen kunnen leven; verder die van vrijgevig, mild: een onbekrompen gastheer. Figuurlijk worden ruim en breed onder andere gebezigd in den zin van gegoed: het niet breed hebben, het niet ruim hebben; breed en wijd in dien van uitvoerig: alles lang en breed vertellen, iets wijd en breed uitmeten; ruim in dien van onbelemmerd: de handen ruim hebben; breed in dien van groot: eene breede lijst van misslagen, en van grof: er met de breede bijl op inhakken (roekeloos met iets omgaan of hard of grof te werk gaan).

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

breed, ruim, wijd

Het tegengestelde van bekrompen.

Ruim wil zeggen, dat men zich naar alle zijden gemakkelijk kan bewegen, terwijl breed dit alleen van één afmeting zegt. Een breede gang, een ruime kamer.

Wijd geeft hetzelfde als breed aan, maar heeft de bijbeteekenis, dat er veel of zelfs te veel plaats is voor een of ander voorwerp: een wijde mouw, den havenmond verwijden.

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 333:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 138:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

ruim
amper, bekrompen, beperkt, eng, krap, nauw, nauwelijks, strak, ternauwernood

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
werkwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0057 c