flink

als woordenboektrefwoord:

flink:
bn. bw. (-er, -st), vlug, kloek.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

flink (bn) :
stevig, behoorlijk, pittig, belangrijk, gezond, sterk, echt, goed, knap, aardig, groot, fors, erg, aanzienlijk, degelijk, kras, robuust, potig, kranig, kwiek, fiks, struis, kloek, terdege, duchtig, aan de maat, pront
flink (bn) :
stoer, standvastig, moedig, sterk, energiek, krachtig, dapper, doortastend, geducht, kordaat, ferm, manhaftig
flink (bw) :
aardig, royaal, rijkelijk, lustig, kwistig

als synoniem van een ander trefwoord:

standvastig (bn) :
stabiel, flink, betrouwbaar, onveranderlijk, kalm, hardnekkig, sterk, trouw, vast, vastberaden, duurzaam, vasthoudend, onverstoorbaar, volhardend, constant, onverzettelijk, bestendig, onwrikbaar, onwankelbaar, volstandig, onbezweken
dapper (bn) :
flink, stoer, stout, moedig, gewaagd, onbevreesd, heldhaftig, vrijmoedig, gedurfd, stoutmoedig, onverschrokken, fier, ferm, kloek, heroïek, manmoedig, onvervaard, manhaftig, koen, onversaagd, onbeschroomd, kloekmoedig
aanzienlijk (bn) :
flink, reusachtig, hoog, belangrijk, ruim, aardig, veel, opmerkelijk, groot, enorm, omvangrijk, beduidend, merkbaar, aanmerkelijk, considerabel, noemenswaard, merkelijk
wakker (bn) :
flink, vlug, glad, sterk, helder, levendig, uitgeslapen, bijdehand, pienter, alert, kwiek, vinnig, kordaat, ferm, vigilant, bij de pinken, pront, vief
energiek (bn) :
flink, pittig, actief, daadkrachtig, krachtig, voortvarend, dynamisch, vitaal, volhardend, doortastend, ondernemend, levenslustig, krachtdadig
degelijk (bn) :
stevig, flink, betrouwbaar, behoorlijk, pittig, grondig, goed, duurzaam, serieus, beproefd, gedegen, deugdelijk, solide, terdege, proefhoudend
kolossaal (bn) :
flink, buitengewoon, machtig, verbazend, fantastisch, royaal, groots, geweldig, indrukwekkend, donders, geducht, verduiveld, ontzaglijk
krachtig (bn) :
hard, gespierd, flink, machtig, straf, sterk, energiek, fors, levendig, doortastend, kras, robuust, potig, kloek, manmoedig, impressief
moedig (bn) :
flink, sterk, onbevreesd, dapper, heldhaftig, stoutmoedig, onverschrokken, kranig, kloek, onvervaard, manhaftig, koen, onversaagd
rijkelijk (bn) :
rijk, flink, ruim, vet, in overvloed, royaal, te over, ruimschoots, overvloedig, kwistig, welig, copieus, abondant, exuberant
stevig (bn) :
flink, hard, behoorlijk, pittig, schrap, hevig, rechtop, grondig, sterk, vast, hecht, stijf, massief, degelijk, fiks, duchtig
doortastend (bn) :
flink, vlug, energiek, krachtig, dynamisch, drastisch, ondernemend, resoluut, radicaal, bedrijvig, ferm
kranig (bn) :
flink, stoer, taai, standvastig, sterk, knap, energiek, dapper, kordaat, ferm, manmoedig, manhaftig
fel (bn) :
flink, hevig, sterk, hartstochtelijk, heftig, vurig, verbeten, verwoed, onstuimig, vinnig, vief
groot (bn) :
stevig, flink, hoog, ruim, veel, lang, fors, omvangrijk, aanzienlijk, dik, wijd, ontzaglijk
kordaat (bn) :
wakker, stoer, flink, vastberaden, dapper, doortastend, vastbesloten, struis, ferm, kloek
hard (bn) :
flink, bar, hevig, zeer, krachtig, luid, krachtig luid, fel, krachtig ingespannen, schel
kwiek (bn) :
wakker, flink, opgewekt, energiek, kwik, levendig, uitgeslapen, bijdehand, monter, vief
duchtig (bn) :
stevig, flink, behoorlijk, zeer, krachtig, onbarmhartig, geducht, fiks, danig, terdege
vlug (bn) :
flink, behendig, vaardig, handig, paraat, kwiek, monter, knaphandig, vief, geredelijk
sterk (bn) :
flink, hard, hevig, zwaar, zeer, intens, veel, geweldig, fors, fel, aanzienlijk, fiks
fors (bn) :
flink, stevig, behoorlijk, hevig, straf, sterk, aardig, groot, aanzienlijk, fiks
geweldig (bn) :
flink, hevig, zwaar, sterk, krachtig, heftig, geducht, onstuimig, vervaarlijk
fors (bn) :
stevig, flink, zwaar, krachtig, groot, robuust, potig, struis, kloek, rijzig
robuust (bn) :
stevig, stoer, gespierd, flink, sterk, krachtig, fors, potig, struis, kloek
ferm (bn) :
flink, behoorlijk, moedig, dapper, fors, robuust, fiks, kordaat, kloek
respectabel (bn) :
flink, groot, aanzienlijk, eerbaar, eerbiedwaardig, achtenswaardig
pittig (bn) :
stevig, flink, behoorlijk, krachtig, voortvarend, degelijk, kranig
kloek (bn) :
flink, stevig, groot, fors, fris, kant, robuust, fiks, struis, ferm
sterk (bn) :
gespierd, flink, machtig, krachtig, robuust, potig, pezig, forsig
echt (bn) :
flink, uitstekend, voortreffelijk, verstokt, geheid, pur sang
hartig (bn) :
flink, stevig, pittig, krachtig, gezouten, gepeperd, duchtig
kundig (bn) :
flink, ervaren, deskundig, bekwaam, vaardig, knap, bedreven
lelijk (bn) :
flink, stevig, behoorlijk, lastig, hinderlijk, akelig, erg
stoer (bn) :
flink, geblokt, robuust, kordaat, ferm, kloek, koen, forsig
kras (bn) :
opvallend, flink, gezond, sterk, vitaal, ongelooflijk
levendig (bn) :
wakker, flink, vlug, helder, fleurig, fris, fel, vinnig
royaal (bn) :
flink, ruim, groot, riant, kolossaal, onbekrompen
kant (bn) :
welgevormd, flink, in orde, naar behoren, kloek
fiks (bn) :
flink, behoorlijk, sterk, fors, danig, duchtig
schoon (bn) :
fatsoenlijk, flink, waardevol, knap, degelijk
struis (bn) :
stevig, flink, pittig, kernachtig, kordaat
kras (bn) :
flink, bar, streng, straf, krachtig
vinnig (bn) :
wakker, flink, levendig, bijdehand
pront (bn) :
flink, snel, vlot, prompt, monter
heftig (bn) :
flink, hevig, krachtig, erg, fel
rap (bn) :
flink, actief, vaardig, kwiek
mannelijk (bn) :
stoer, flink, viriel
goed (bn) :
flink, taai, kranig
mans (bn) :
flink, sterk
ouderwets (bn) :
flink, zeer
slordig (bn) :
flink, dik
vast (bn) :
flink
danig (bw) :
flink, buitengewoon, behoorlijk, nogal, zeer, enorm, erg, ontzettend, geducht, terdege, duchtig
nogal (bw) :
flink, vrij, redelijk, behoorlijk, eerder, betrekkelijk, tamelijk, aanzienlijk, aanmerkelijk
aardig (bw) :
flink, behoorlijk, nogal, goed, tamelijk, aanzienlijk, aanmerkelijk, drommels
zeer (bw) :
flink, duivels, nogal, krachtig, zo, bitter, uitzonderlijk, buitensporig
behoorlijk (bw) :
flink, nogal, grondig, heel wat, aanzienlijk, fiks, ferm
geducht (bw) :
flink, behoorlijk, grondig, zeer, danig, terdege
knap (bw) :
flink, behoorlijk, nogal, straf, goed, aardig
lustig (bw) :
flink, zeer, krachtig, terdege
geheel (bw) :
flink, zeer, vol, faliekant
mooi (bw) :
flink, nogal, aardig
fraaitjes (bw) :
flink, netjes, lief

woordverbanden van ‘flink’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

fiks, flink

Fiksch ziet meer op vaardigheid of gezondheid, flink op kloekheid. Hij weet fiksch met de pen om te gaan. Hij is fiksch in orde. Gij zult eene flinke vrouw aan haar hebben.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 174:

fiks, flink

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

flink
klein, mini

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0032 c