klein

als woordenboektrefwoord:

klein, kleen:
bn. (-er, -st), niet groot; gering ; nietig.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

klein (bn) :
bescheiden, onbelangrijk, beperkt, dun, kort, onbeduidend, miezerig, gering, nietig, onbetekenend, onaanzienlijk, pietepeuterig, prullerig, schamel, popperig, summier, peuterig, pover, petieterig, luttel, pieterig
klein (bn) :
eng, min, laag, subtiel, krap, zwak, smal, nipt, miniem
klein (bn) :
jong, kinderlijk, onvolwassen

als synoniem van een ander trefwoord:

onbeduidend (bn) :
onbelangrijk, lullig, bescheiden, klein, snert, ijdel, onnozel, nietszeggend, onbenullig, gering, nietig, irrelevant, onbetekenend, onaanzienlijk, miniem, futiel, nietswaardig, weinigzeggend, beuzelachtig, nietsbetekenend, nestig
laag (bn) :
slecht, plat, gemeen, klein, min, vuil, schandelijk, gering, verachtelijk, vulgair, eerloos, laaghartig, onedel, vilein, abject, nietswaardig, vuig, ploerterig, karakterloos, laag-bij-de-gronds, snood, serviel
fijn (bn) :
lekker, zacht, keurig, prettig, reuze, mooi, klein, licht, tof, dun, goed, prima, sierlijk, subtiel, uitstekend, heerlijk, uitgelezen, zwak, teer, plezierig, delicaat, teder, jofel, exquis, uitgezocht, emmes
min (bn) :
slecht, gemeen, beroerd, klein, laag, schandelijk, kleingeestig, ordinair, onwaardig, verachtelijk, miserabel, schunnig, laaghartig, laag-bij-de-gronds, pieterig
nietig (bn) :
klein, armzalig, onbeduidend, miezerig, onbetekenend, onaanzienlijk, prullerig, schriel, futiel, petieterig, beuzelachtig
gering (bn) :
onbelangrijk, klein, mager, onbeduidend, onbetekenend, onaanzienlijk, schamel, summier, pover, luttel
dun (bn) :
schaars, klein, slank, schraal, subtiel, fijn, mager, smal, flinterdun, ijl, iel, rank
laaghartig (bn) :
slecht, plat, gemeen, klein, min, laag, schandelijk, verachtelijk, infaam
onaanzienlijk (bn) :
onbelangrijk, klein, gering, onbetekenend, miniem, petieterig
beperkt (bn) :
matig, eng, klein, bekrompen, gering, geborneerd
zwak (bn) :
zacht, klein, licht, mager, gering, nietig
subtiel (bn) :
klein, dun, fijn, teer, gradueel, nuance-
bekrompen (bn) :
eng, klein, nauw, krap, benauwd, benepen
licht (bn) :
klein, onbeduidend, onbetekenend
min (bn) :
klein, gering, geringschattend
miniem (bn) :
klein, mini, gering, minuscuul
peuterig (bn) :
klein, kriebelig, petieterig
gering (bn) :
bescheiden, beperkt, klein
krap (bn) :
klein, strak, nauw, smal
summier (bn) :
schaars, klein, gering
smal (bn) :
klein, krap, gering
jong (bn) :
klein, pasgeboren
kort (bn) :
klein, gedrongen
popperig (bn) :
klein, peuterig
petieterig (bn) :
klein, nietig
eng (bn) :
klein, dicht
benepen (bn) :
klein
kinderlijk (bn) :
klein

woordverbanden van ‘klein’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Klein let hierbij vooral op de afmetingen; gering op de waarde, 't aanzien of 't belang; weinig op de hoeveelheid, terwijl nietig beteekent: zoo klein, dat het bijna niet opgemerkt wordt.

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 96:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

klein
aanzienlijk, belangrijk, enorm, flink, fors, gewichtig, grof, groot, kloek, macro, maxi, relevant, stevig, volwassen, voornaam

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0043 c