benepen
als woordenboektrefwoord:
- benepen:
- bn. (-er, -st), benauwd ; verlegen ; hachelijk; kleinzielig.
als trefwoord met bijbehorende synoniemen:
- benepen (bn):
- armhartig, bekrompen, burgerlijk, huisbakken, ingevallen, kleinburgerlijk, kleingeestig, kleinzielig, kortzichtig, pietluttig
- benepen (bn):
- angstig, beklemd, benard, benauwd, duf
- benepen (bn):
- klein
als synoniem van een ander trefwoord:
- angstig (bn) :
- bang, beangst, beducht, benauwd, benepen, bevreesd, bezorgd, gejaagd, huiverig, ongerust, schichtig, schuw
- burgerlijk (bn) :
- behoudend, bekrompen, benepen, bourgeois, degelijk, eenvoudig, kleinburgerlijk, onopvallend, stijf
- kleingeestig (bn) :
- bekrompen, benepen, burgerlijk, eng, geborneerd, kleinsteeds, kleinzielig, mesquin, min, pietluttig
- geborneerd (bn) :
- bekrompen, benepen, beperkt, dom, enghartig, kleinburgerlijk, kleingeestig, kortzichtig
- pietluttig (bn) :
- benepen, keutelachtig, keutelig, kleingeestig, kleinzielig, peuterig, pietepeuterig
- armetierig (bn) :
- armoedig, armzalig, benepen, miezerig, onaanzienlijk, onbetekenend, zielig
- duf (bn) :
- benepen, geesteloos, oninteressant, saai, slaapverwekkend, vervelend
- benauwd (bn) :
- bedompt, benepen, broeierig, dompig, drukkend, duf, muf, smoorheet
- kleinzielig (bn) :
- benepen, kinderachtig, pietepeuterig, pietluttig
- kleinsteeds (bn) :
- achterlijk, bekrompen, benepen, provinciaals
- bekrompen (bn) :
- benauwd, benepen, eng, klein, krap, nauw
- kleinzielig (bn) :
- benepen, enghartig, kleingeestig, laf
- eng (bn) :
- bekrompen, benepen, beperkt
- huisbakken (ww) :
- bekrompen, benepen
woordverbanden van ‘benepen’ grafisch weergegeven
in Charivarius' Een Ander Woord (1945):
- bekrompen:
- eng(hartig), kortzichtig, klein, kleinzielig, kleingeestig, kleinsteeds, huisbakken, benepen, pietluttig, maltentig, eenzijdig
- benauwd:
- benard, benepen, bedrukt, geprangd, hachelijk
- benepen:
- bekrompen, benauwd
- nauw:
- eng, smal, benauwd, benepen, beklemd, bekneld, bekrompen
in overige bronnen*:
- in hedendaagse spelling:
- schuw, blo, bedeesd, beschroomd, schroomvallig, huiverig, vreesachtig, bevreesd, bang, beangst, benepen, bekommerd, bezorgd, zorgvuldig, behoedzaam
SCHUW, BLOODE, BEDEESD, BESCHROOMD, SCHROOMVALLIG, HUIVERIG, VREESACHTIG, BEVREESD, BANG, BEANGST, BENEPEN, BEKOMMERD, BEZORGD, ZORGVULDIG, BEHOEDZAAM
bron: Gerbrand Bruining - Nederduitsche synonymen (1836), band 1, bladzijde 177.
* De spelling in deze bron kan afwijken van de tegenwoordig geldende.
in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):
- benepen ≠
- gul
bij andere sites: