kinderachtig

als woordenboektrefwoord:

kinderachtig:
bn. bw. (-er, -st), flauw, laf.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

kinderachtig (bn) :
infantiel, kinderlijk, kinds, pueriel
kinderachtig (bn) :
flauw, onbenullig, onnozel, slap

als synoniem van een ander trefwoord:

onnozel (bn) :
argeloos, bête, dom, groen, halfzacht, imbeciel, kinderachtig, lichtgelovig, naïef, nes, schaapachtig, schlemielig, simpel, suf, sullig
flauw (bn) :
bangelijk, bleek, fleps, flets, kinderachtig, mat, slap, vaag, vaal, zwak, krachteloos, week, wee, weeïg
laf (bn) :
flauw, kinderachtig, melig, niet geestig, slap, smakeloos, zoetsappig, zouteloos
onbenullig (bn) :
banaal, kinderachtig, onbeduidend, onbelangrijk, onzinnig
kleinzielig (bn) :
benepen, kinderachtig, pietepeuterig, pietluttig
zouteloos (bn) :
flauw, geesteloos, kinderachtig, melig, smakeloos
zoetelijk (bn) :
kinderachtig, sentimenteel, slap, wee
kinderlijk (bn) :
infantiel, kinderachtig

woordverbanden van ‘kinderachtig’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

kinderachtig, kinderlijk, kinds

Als van een kind. Kinderlijk zegt, dat er overeenkomst met een kind bestaat in gunstigen zin. Kinderlijke spelen. Kinderlijke liefde. Kinderachtig en kindsch duiden gelijkheid aan een kind aan, waar zij niet gewenscht is; met dit onderscheid evenwel, dat kinderachtig gezegd wordt van hem, die zich opzettelijk zoo gedraagt, terwijl kindsch genoemd worden die oude lieden, bij wie, ten gevolge van verzwakte geestvermogens, de toestand der kinderjaren teruggekeerd is. Foei! kan een student nog zoo kinderachtig zijn. Mijne arme grootmoeder is helaas, geheel kindsch geworden.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

kinderachtig, kinderlijk, kinds

Wat een kind eigen is.

Kinderachtig heeft een ongunstige beteekenis; het duidt aan, dat volwassen menschen zich gedragen, alsof zij nog even weinig verstand als een kind hadden. Hoe kinderachtig van haar zoo bang voor spinnen te zijn!

Kinderlijk is alles, wat met den aard van het kind overeenkomt, en wel in gunstigen zin genomen. Kinderlijke spelen. Ook: kinderlijke leeftijd.

Kindsch geeft te kennen, dat van oude menschen de geestvermogens zóó zijn verzwakt, dat zij als 't ware weer kinderen zijn geworden. Deze oude vrouw is sedert een paar jaren geheel kindsch. — Een enkele maal heeft, kindsche nog de letterlijke beteekenis: Uit mijn kindsche jaren herinner ik mij nog, dat wij vaak paaschvuren stookten.

(Men lette er op, dat kindschheid de fig., en kindsheid de letterlijke beteekenis heeft.)

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 306:

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0028 c