schriel

als woordenboektrefwoord:

schriel:
bn. bw. (-er, -st), kaal, povertjes.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

schriel (bn) :
gierig, zuinig, spaarzaam, krenterig, inhalig, karig, vrekkig, schraperig
schriel (bn) :
onvruchtbaar, kaal, dor
schriel (bn) :
dun, schraal, mager, iel
schriel (bn) :
droog, guur

als synoniem van een ander trefwoord:

gierig (bn) :
zuinig, vasthoudend, hebzuchtig, krenterig, inhalig, vrekkig, schriel, profijtelijk, knijperig, schraperig, schraapzuchtig, pootvast, parcimonieus, op de penning, profijtig
schraal (bn) :
schaars, armoedig, arm, krap, zwak, mager, armzalig, miezerig, gering, sober, ontoereikend, behoeftig, karig, iel, onaanzienlijk, schamel, schriel, pover, armelijk
karig (bn) :
matig, armoedig, schraal, gierig, weinig, zuinig, krap, spaarzaam, krenterig, sober, sobertjes, schriel, pover, stiefmoederlijk, parcimonieus
nietig (bn) :
klein, armzalig, onbeduidend, miezerig, onbetekenend, onaanzienlijk, prullerig, schriel, futiel, petieterig, beuzelachtig
mager (bn) :
slank, dun, schraal, smal, flinterdun, verpieterd, iel, uitgemergeld, schriel, spichtig, ontvleesd, ingevallen
inhalig (bn) :
gulzig, gierig, hebberig, hebzuchtig, vrekkig, schriel, schraperig, schraapzuchtig, schraapachtig
krenterig (bn) :
gierig, zuinig, karig, vrekkig, schriel, knijperig, schraperig, op de penning, knieperig
iel (bn) :
dun, schraal, magertjes, fijn, mager, flinterdun, ijl, rank, flets, schriel
spaarzaam (bn) :
matig, voorzichtig, economisch, zuinig, karig, schriel

woordverbanden van ‘schriel’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Overdreven verlangen naar en gehechtheid aan tijdelijke goederen hebbende. Begeerig, dat soms met deze betee-kenis gebruikt wordt, drukt dit het zachtst uit. Hebzuchtig is hij, die aanhoudend het verlangen toont om zijne goederen te vermeerderen, zonder daarbij aan de belangen van anderen te denken. Inhalig is hij, die van elke gelegenheid gebruik maakt om zijn voordeel ermede te doen, en op onbeschaamde wijze zijn hebzucht doet blijken. Hebzucht noemt dus meelde eigenschap, inhaligheid doet daarbij aan de daad denken. Gierig, harig en schriel duiden het verlangen aan om den rijkdom te behouden. Gierig is het sterkst; karig is hij, die slechts eene kleinigheid van zijne schatten kan afstaan, terwijl schriel eene versterking van karig is. Karigheid en schrielheid zijn lichte graden van gierigheid, maar gaan niet noodzakelijk gelijk deze met hebzucht gepaard.

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0037 c