gelukkig

als woordenboektrefwoord:

gelukkig:
bn. bw. (-er, -st), volkomen tevreden ; voorspoedig.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

gelukkig (bn) :
opgetogen, vrolijk, zalig, voldaan, tevreden, blij, gelukzalig, verheugd, vreugdevol, jolig, blijmoedig, monter, happy, genotvol, genietend
gelukkig (bn) :
voorspoedig, gezegend, fortuinlijk, zegenrijk, welzalig
gelukkig (bn) :
voorspoedig, goed, plezierig
gelukkig (bn) :
begenadigd
gelukkig (bw) :
toevallig, goddank, toevalligerwijs, toevalligerwijze, gelukkigerwijze, gelukkigerwijs

als synoniem van een ander trefwoord:

plezierig (bn) :
lekker, leuk, prettig, gelukkig, lollig, gemakkelijk, goed, aangenaam, charmant, aardig, fijn, vlot, gezellig, behaaglijk, vermakelijk, grappig, amusant, jofel, genoeglijk, plezant
blij (bn) :
opgewekt, opgeruimd, gelukkig, opgetogen, vrolijk, opgelucht, tevreden, verheugd, jolig, verblijd, blijmoedig, monter, blijde, vergenoegd, genotvol, genietend
monter (bn) :
opgewekt, wakker, opgeruimd, gelukkig, vrolijk, fris, plezierig, blij, vreugdevol, jolig, blijmoedig, kwiek, genotvol
voorspoedig (bn) :
gelukkig, vlot, bloeiend, welvarend, florissant, zegenrijk, florerend
verheugd (bn) :
opgewekt, gelukkig, opgetogen, vrolijk, tevreden, blij, glunder
voldaan (bn) :
gelukkig, tevreden, ingenomen, verzadigd, content
zalig (bn) :
gelukkig, gezegend, gelukzalig
vrolijk (bn) :
gelukkig, genotvol, genietend
fortuinlijk (bn) :
voorspoedig, gelukkig
toevallig (bw) :
gelukkig, gelukkigerwijze, gelukkigerwijs

woordverbanden van ‘gelukkig’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Tevreden noemt men hem, wiens gemoedsrust door geen onbevredigde wenschen gestoord wordt; vergenoegd hem, die zijne tevredenheid door eene opgeruimde stemming kenbaar maakt; gelukkig hem, dien hetgeen hij bezit zoo volkomen bevredigt, dat er als het ware niets te wenschen voor hem overblijft en hij onder den indruk verkeert van zijn gunstig lot; gelukzalig of welgelukzalig duidt een hoogeren trap van geluk aan dan gelukkig; eigenlijk beteekent het een gelukkig lot hebbend; zalig, eigenlijk goed (gelukkig), duidt thans hel bezit aan van het hoogste geluk, dat men zich denken kan; ovenzoo welzalig. Ik ben tevreden over uw gedrag. Wat ziet hij er tegenwoordig altijd vergenoegd uit! Wij gevoelen ons op onze nieuwe woonplaats zoo gelukkig, dat wij er ons geheele leven hopen te blijven. Ik wensch u een gelukzalig nieuwjaar, zooals men in Gelderland zegt. Ieder hoopt zalig te worden na den dood.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 204:

gelukkig, zalig, gelukzalig

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

gelukkig
ongelukkig

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0024 c