vermogen

als woordenboektrefwoord:

vermogen:
o. (-s), aanleg; rijkdom.
vermogen:
(vermocht), bij machte zijn ; kunnen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

vermogen (zn) :
kracht, macht, bekwaamheid, werkkracht, potentie, capaciteit, faculteit
vermogen (zn) :
rijkdom, eigendom, fortuin, bezit, kapitaal, bezitting, pecunia, debiet
vermogen (zn) :
geld, middelen, financiën, solvabiliteit, geldmiddelen, thesaurie
vermogen (zn) :
capaciteit, productievermogen, productiecapaciteit
vermogen (zn) :
verstand
vermogen (zn) :
kunnen
vermogen (ww) :
kunnen, bij machte zijn

als synoniem van een ander trefwoord:

kracht (zn) :
vaart, druk, macht, vuur, hevigheid, sterkte, fors, geweld, energie, waarde, dynamiek, hardheid, pit, intensiteit, vermogen, gewicht, fut, flinkheid, werkvermogen, force, onstuimigheid, lichaamskracht, jeu
bekwaamheid (zn) :
vaardigheid, vakmanschap, kennis, competentie, bagage, talent, vermogen, kunde, vakkundigheid, slagvaardigheid, meesterschap, kundigheid, geschiktheid, deskundigheid, begaafdheid, bedrevenheid
geld (zn) :
bloed, moppen, poen, middelen, kapitaal, contanten, vermogen, cash, schijven, noppen, ping, specie, pecunia, slappe was, centen, pegulanten, duimkruid, duiten, pingping, molm, thesaurie
weten (zn) :
wetenschap, bekendheid, bekwaamheid, kennis, competentie, bagage, vermogen, medeweten, kunde, cognitie, vertrouwdheid, kundigheid, kenvermogen, kennisneming
macht (zn) :
gezag, overheersing, greep, kracht, sterkte, uitwerking, heerschappij, stortvloed, invloed, potentie, vermogen, overwicht, force
bezit (zn) :
rijkdom, eigendom, goed, vermogen, boedel, bezitting, boeltje, propriëteit, possessie, have en goed, have
pecunia (zn) :
geld, poen, gelden, vermogen, cash, ping, slappe was, pegulanten, pegels, duiten, centen, pingping
macht (zn) :
bevoegdheid, beheersing, kunnen, controle, autoriteit, zeggenschap, bedwang, vermogen
goed (zn) :
eigendom, spul, bezit, vermogen, bezitting, boeltje, possessie, bezittingen, have
gave (zn) :
aanleg, kunnen, talent, vermogen, predispositie, begiftiging, begaafdheid
potentieel (zn) :
vooruitzicht, kracht, potentie, vermogen, capaciteit, groeicapaciteit
sterkte (zn) :
kracht, macht, intensiteit, vermogen, volume
have (zn) :
eigendom, goederen, vermogen, bezittingen
middelen (zn) :
geld, vermogen, financiën, geldmiddelen
potentie (zn) :
mogelijkheid, macht, kunnen, vermogen
kunnen (zn) :
macht, potentie, vermogen, faculteit
capaciteit (zn) :
kracht, vermogen, laadvermogen
faculteit (zn) :
vermogen, geestvermogens
rijkdom (zn) :
welvaart, bezit, vermogen
kapitaal (zn) :
geld, bezit, vermogen
fortuin (zn) :
kapitaal, vermogen
inhoud (zn) :
vermogen, body
kunnen (ww) :
weten te, in staat zijn, vermogen, bij machte zijn
mogen (ww) :
kunnen, vermogen

woordverbanden van ‘vermogen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

De hoedanigheid, waardoor men geschikt is voor eene bepaalde bestemming. Aanleg drukt de natuurlijke gesteldheid uit, waardoor men voor iets geschikt kan worden. Geschiktheid drukt datzelfde uit, hetzij op een bepaald oogenblik, hetzij doorgaande, terwijl bekwaamheid ziet op de kundigheden, die iemand de geschiktheid geven. Vatbaarheid veronderstelt de eigenschap om op te nemen, wat van buiten af aangebracht wordt. Gave en begaafheid drukken datgene uit, hetwelk zonder ontwikkeling reeds waarde heeft, ofschoon het door ons toedoen in waarde kan vermeerderen. Een talent is eene groote begaafdheid in één richting, bepaaldelijk op het gebied van kunst of letteren. Vermogen is de van de natuur verkregen geschiktheid ten opzichte van eene bepaalde werking. Zijn gezichtsvermogen is zeer zwak. Vaak wordt het in hét meervoud gebezigd en staat dan voor verstandelijke vermogens. Een jongen met goede vermogens. Hij heeft aanleg om dik te worden. In zijne kindsheid toonde hij reeds veel aanleg om een dweeper te worden. Hij heeft veel geschiktheid voor dat ambt door zijne groote bekwaamheid in die vakken. Zijne vatbaarheid maakt, dat hij alles vlug begrijpt en in praktijk kan brengen. Hij bezat de gave der welsprekendheid. Hij onderscheidde zich van zijne medeleerlingen door zijne groote begaafdheid, en was later bekend door zijn talent als dichter.

Bezit, goed en have duiden die zaken aan, die de mensch als zijn eigen beschouwen kan; in deze woorden is de grondgedachte op verschillende wijze uitgedrukt. Bezit en ook bezitting is eigenlijk wat bezeten wordt. Have is wat men heeft, goed is wat den mensch goed of van nut is. Goed wordt zoowel gebruikt van roerende als onroerende goederen. (Vgl. goederen). Have, eigenlijk bezitting, beteekende oudtijds ook vast goed, maar wordt tegenwoordig meer voor roerende goederen en vee (tilbare have, levende have) gebezigd, terwijl goederen nu meer gebruikt wordt om vaste eigendommen, inzonderheid landeigendom (vaste, onroerende goederen), bezitting om onroerende goederen van eenigen omvang aan te duiden. Middelen omvatten iemands gezamenlijke bezittingen, doch zien vooral op het geld dat hij bezit. Een man van middelen is hij, die onbekrompen leven kan. Hetzelfde in ruimeren zin wordt uitgedrukt door fortuin. Vermogen is dat waardoor men iets vermag of macht heeft. Dit woord omvat de middelen, rechten enz. en beschouwt dit alles met de bezitting en de middelen als een geheel. In de taal van het dagelijksch leven heeft het meestal de kracht van middelen of fortuin.

kracht, macht, sterkte, vermogen

Kracht is het vermogen om arbeid te verrichten; de oorzaak, waardoor eene werking teweeggebracht of gewijzigd wordt. Sterkte is weerstandbiedende kracht; verder, in algemeenen zin kracht: sterkte van geheugen, sterkte om te dragen. De sterkte van onzen staat is gelegen in onze waterlinie. Vermogen en macht zien meer op de engere of ruimere grenzen, die er gesteld zijn aan iemands krachten. Vermogen is meer het kunnen dan het werkdadig uitoefenen; het kan eene werking te weeg brengen; geschiedt dit, dan heeft er inspanning der kracht plaats. Evenals macht geeft het aan, dat er eene voldoende hoeveelheid kracht is om iets te volbrengen, zonder dat hiervoor hulp van anderen noodig is; macht veronderstelt meer het bezit van eene groote mate van kracht, die men volkomen beheerscht. Het vermogen om te spreken, de macht over de taal. Vermogen ziet meer op het kunnen, macht op de uitwerking. Verstandelijke vermogens. Geestvermogens. Denkvermogen. Het benijdenswaardig vermogen om veel goed te doen. In eene absolute monarchie is de macht van den vorst onbeperkt (niet begrensd door eene grondwet). God bezit eene oneindige macht. Zij heeft op haar man veel vermogen. Macht wordt in enkele gevallen uitsluitend voor lichamelijke krachten gebezigd. Dat werk is boven mijne macht. Uit alle macht loopen. Zie ook aanleg.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

kracht, macht, sterkte, vermogen

Het bezit van de voorwaarden, om een werking te verrichten.

Vermogen duidt eenvoudig aan, dat men in staat is de werking te verrichten, zonder daarom nog tot de uitvoering over te gaan. De mensch bezit het vermogen om te denken. Soms beteekent het ook invloed: zij heeft veel vermogen op haar man.

Kracht is de oorzaak, die een werking teweeg brengt of wijzigt: de zwaartekracht, de spankracht; of wel het vermogen om een werking te verrichten: de kracht van den storm. Zijn lichaamskracht is verbazend groot.

Sterkte is het vermogen om aan een kracht weerstand te bieden. De sterkte van den dijk heeft de kracht

der golven weerstaan. De sterkte van onze landsverdediging (d.i. dus het vermogen om aan de kracht van den vijand Aveerstand te bieden) ligt grootendeels in onsen wee-ken bodem in verband, met de onderwaterzettingen. Zijn sterk gestel weerstond den invloed van het ongezonde klimaat. Men wenscht iemand bij een ziekte sterkte toe, om het verloot) der ziekte te weerstaan; men hoopt, dat de herstellende weer spoedig zijn krachten zal herwinnen, n.l. het vermogen om zijn dagelijksch werk te kunnen verrichten.

Macht is het vermogen, om invloed uit te oefenen, vooral — hoewel niet uitsluitend — door zijn maatschappelijke positie. De macht des konings is niet opbeperkt. De macht van het woord is vaak grooter, dan men denkt. Soms beteekent macht (van mogen) lichamelijk vermogen: uit alle macht schreeuwen.

in Nederduitsche synonymen (1836), band 1, blz. 28:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 237:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 327:

kracht, sterkte, vermogen

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 391:

macht, vermogen

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

vermogen
onvermogen

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
bijvoeglijk naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0057 c