gezag

als woordenboektrefwoord:

gezag:
o. macht, bewind over anderen ; de regering.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

gezag (zn) :
autoriteit, invloed, macht, meesterschap, overwicht, prestige, reputatie
gezag (zn) :
autoriteiten, gezagsdrager, machthebber, overheid, regering, regime
gezag (zn) :
bevoegdheid, zeggenschap
gezag (zn) :
bevel

als synoniem van een ander trefwoord:

bestuur (zn) :
autoriteit, bedrijfsleiding, beheer, beleid, bestel, bestuurscollege, bewind, comiteit, commissariaat, directie, gezag, gouvernement, hoofd, hoofdbestuur, leiding, overheid, raad, regering, regiem, regime, regiment, staf, top
macht (zn) :
bewind, gezag, grootmacht, heerschappij, machtsblok, mogendheid, overheid, puissance, regime, staat, staatsmacht, supermacht, wereldmacht
macht (zn) :
force, gezag, greep, heerschappij, invloed, kracht, overheersing, overwicht, potentie, sterkte, stortvloed, uitwerking, vermogen
bevel (zn) :
aanzegging, bestelling, commando, dictaat, gebod, gezag, instructie, last, opdracht, order, sommering, verordening, vonnis
invloed (zn) :
autoriteit, druk, effect, gewicht, gezag, greep, inwerking, macht, overwicht, stimulans, uitwerking, vat, zeggenschap
reputatie (zn) :
bekendheid, beroemdheid, eer, faam, gezag, goede naam, naam, prestige, renommee, roep, vermaardheid
heerschappij (zn) :
bestuur, gezag, macht, opperbestuur, overheersing, overwicht, suzereiniteit
autoriteit (zn) :
bestuur, bewind, gezag, gezagsdrager, gouvernement, overheid, regime
krediet (zn) :
aanzien, geloof, geloofwaardigheid, gezag, invloed, vertrouwen
bewind (zn) :
beheer, beleid, bestel, bestuur, gezag, macht, regering, regime
autoriteit (zn) :
gezag, invloed, macht, overwicht, zeggenschap, bevoegdheid
bevoegdheid (zn) :
autoriteit, gezag, machtiging, recht, verlof, zeggenschap
gebied (zn) :
gezag, heerschappij, macht, prefectuur, ressort
overwicht (zn) :
aanzien, gezag, invloed, macht, prestige
scepter (zn) :
gezag, heerschappij, oppergezag
beheer (zn) :
gezag, heerschappij
hoogheid (zn) :
gezag
meesterschap (zn) :
gezag

woordverbanden van ‘gezag’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

gezag, gebied, macht, bevel

Macht is het vermogen om iets te volbrengen of te doen geschieden en zich te doen gehoorzamen. Gezag is eigenlijk de macht en het recht om te bevelen. Alle vier woorden worden ook gebruikt in den zin van heerschappij. Gebied hecht hieraan een begrip van onbeperkte macht; bl het denkbeeld, dat de oppermacht aan den bevelhebber door iemand is toevertrouwd. De vaderlijke macht; het vaderlijk gezag. Maar laat de Deugd haar luister stralen, dan huldigt alles haar gebied. De staten droegen De Ruijter het bevel over de vloot op. Vóór de eerste Fransche omwenteling was de koninklijke macht in Frankrijk nog even onbeperkt als in de dagen van Lodewijk XIV, maar van het koninklijk gezag was niet meer dan eene schaduw overgebleven. Zijn gezag ophouden.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 392:

macht, gezag

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 46:

ontzag, gezag

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0024 c